Veertigdagentijd

Veertigdagentijd – op weg naar Pasen!

De gemeente van Jezus Christus is vanaf Aswoensdag onderweg naar haar eigen wedergeboorte. We zijn onderweg naar die nacht dat de gemeente samenkomt rondom het licht van Christus en in allerlei rituelen vernieuwd wordt.
Ik noem hier aan het begin van de Veertigdagentijd met opzet enkele momenten van die Paasnacht. Opdat wij met die gedachten in ons hart de weg door de Veertigdagentijd met vaste tred zullen afleggen, wetend wat we met Pasen zullen meemaken wanneer we daar zijn aangekomen.

Als in de Paasnacht de Paaskaars is ontstoken wordt er geroepen ‘Het licht van Christus, die in heerlijkheid verrezen is, moge de duisternis uit ons leven verdrijven’, en ‘De nacht is voorbijgegaan, de dag is aangebroken; de zon der gerechtigheid gaat over ons op’.
Als je op dat moment rondkijkt ontwaar je in het duister van de nacht de gezichten van de leden van de gemeente met daarop liggend de lichtgloed van dat heerlijke Paasvuur. Christus haalt de gemeenschap uit de anonimiteit, geeft haar een gezicht, met ogen die stralen. Die ene, Christus, is het Licht. Maar dankzij die ene stralen allen. En als één stem zingt ‘Licht van Christus’, zingen allen ‘God, wij danken U’.
Als de Kaars, waarop het Paasvuur, uittorent boven de hoofden en de vlam tijdens zijn gang van hoofd naar hoofd lijkt te verspringen, hoor je geruis, geschuifel. De stilstaande silhouetten, schimmen in de nacht, komen in beweging en gaan in de richting van het licht. Handen, vele handen reiken naar het licht. En de zang wordt steeds herhaald en vermeerdert zich. Want daarna wordt in het Exsultet – de lofzang ‘laat juichen’ – heel het hemelkoor van engelen aangespoord om te juichen. Het hemelkoor van engelen doet twee keer per jaar dienst als het nacht is: met Kerst en met Pasen!
Als we dat beeld van licht voor ogen houden op onze weg door de Veertigdagentijd, en weten wat ons te wachten staat, dan verbinden wij de vasten met vreugde. Ja, dat zal een heilig vasten zijn. Een sobere tijd, maar geen sombere tijd. Want we zijn op weg naar Pasen, naar de wedergeboorte van de gemeente.

Op de zevende zondag na Epifanie, de zondag voorafgaande aan Aswoensdag, gebruikte ik in de preek het beeld van de stad Jeruzalem, die als lonkend perspectief, hoog op een berg, vóór ons ligt, boven onze hoofden stralend, een lichtend voorbeeld voor de wereld. Het is het beeld van de ideale gemeenschap waar mensen leven zoals de huizen zijn gebouwd, zij aan zij, op voortreffelijke wijze aaneengevoegd, als stukjes van een legpuzzel, één groot geheel.

Dat beeld dienen we vast te houden op de weg naar Pasen. En onderweg worden wij al voorbereid op de wedergeboorte van de gemeente die nodig is om dat ideaalbeeld van de hechte eenheid te verwezenlijken. In de viering van de vijfde zondag van de Veertigdagentijd wordt namelijk gelezen uit de profetie van Ezechiël 37. Dan krijgt een ieder te horen hoe in het dal van de dorre doodsbeenderen door het blazen over de beenderen er iets gebeurt, een geruis. Zij bewegen naar elkaar toe, komen bij elkaar als stukjes van een legpuzzel, die aan elkaar passend één groot geheel vormen. Hoe kun je nog beter meekrijgen dat je als gemeente op weg naar Pasen nieuw wordt geboren, in beweging gebracht en aan elkaar gelegd tot een hechte eenheid?

Pastoor Henk