Op 14 februari, Aswoensdag, begon de Veertigdagentijd: een periode van vasten en bidden, van boete en inkeer.
Dag aan dag lezen we thuis en in de kerk Bijbelverhalen die daarbij passen.
Meestal spelen die zich af in het gebied buiten de stad: in de woestijn, een verlaten gebied. De profeet Elia zocht daar een veilig heenkomen in een grot. Mozes ontving daar de tien woorden. En Jezus sprak daar met beiden op een hoge berg.
Wat opvalt is dat in de Goede Week de reeks van verhalen uiteindelijk eindigen in de stad.
Daar in Jeruzalem vindt de ondervraging van Jezus plaats en zijn veroordeling. Maar zelfs dan sterft Jezus in het gebied buiten de stad, in de verlatenheid.
Mijn God, mijn God, zegt hij, waarom heb je mij verlaten?
Er loopt een rode draad door heel de Veertigdagentijd en de Goede Week: het existentiële gevoel als mens er alleen voor te staan en de vragen die daarbij horen. Waarom grijpt God niet in als de nood het hoogst is?
Waarom laat hij zichzelf niet zien in een fenomenaal en ontzagwekkend schouwspel aan alle volken om voor eens en voorgoed orde op zaken te stellen in de wereld? Waarom moet een mens zoveel lijden? Waarom krijgt de mens geen antwoord op zijn vragen en waarom ontbreekt het aan kennis over de zin van alles wat hij meemaakt? Waarom blijft het na de roep aan het kruis, de vraag van de mens naar God, zo akelig stil?
Het verhaal van Elia, die uit de grot naar buiten wordt geroepen als God aan hem voorbij trekt, lezen we op de tweede zondag van de Veertigdagentijd.
Elia ziet wel de tekenen die wijzen op de goddelijke openbaring: de aardbeving, de zware storm en het vuur.
Maar God zien doet hij niet. Wel klinkt de stem van God. En die stem klinkt in de stilte. In de Hebreeuwse tekst staat niet ‘het geluid van een zachte bries’, zoals in de Griekse en Latijnse vertalingen voorkomt, maar ‘de stem van de stilte’.
Ignatius, bisschop van Antiochië (ongeveer 100 na Christus), schrijft in zijn brief aan de Kerk in Efeze (XV, 2) dat wie het woord van Jezus bezit ook zijn stilte kan horen. Want niet alleen in Jezus’ daden maar ook in zijn zwijgen wordt hij gekend. In de Goede Week zien we gebeuren wat Ignatius bedoelde. Na al veel gezegd te hebben antwoordde Jezus bij zijn ondervraging niet meer, maar verviel in zwijgen: een veelzeggend zwijgen.
Iemand kunnen horen die zwijgt is de paradox die een belangrijke rol speelt in de Veertigdagentijd. Ons vasten en bidden, onze boete en inkeer mogen ons op onze tocht in de verlatenheid dichter bij deze paradox brengen.
We worden uitgenodigd om in de stilte van de Veertigdagentijd binnen te treden en het grote mysterie van Gods zwijgen te ondergaan. En in die stilte, in zijn zwijgen, uit zijn verborgenheid Gods stem te horen klinken.
Pastoor Henk