Brief aan een goede vriend (10)

Beste Roland,

Op 18 mei jl. is Cornelis Tol overleden. Hij was onze oudste in leven zijnde priester, geboren in 1921 te IJmuiden.

Een eenvoudig mens (dus een mens uit één stuk) jarenlang pastoor in diverse parochies. Te beginnen na de oorlog in Schiedam, waar het leven gekenmerkt werd door armoede en gebrek. Het pastoorsgezin deelde in deze gevolgen van crisis en oorlogs ellende en mensen zijn daar nog steeds dankbaar voor, hoe lang het ook is geleden.

Op 13 januari 1946 werd hij priester gewijd en met hem Geert van Kleef, de latere bisschop van Haarlem en Dick de Rijk die een rol ging spelen in de commissie voor de rubrieken, waaruit de commissie voor de liturgie is voortgekomen.

Cor Tol werd al spoedig een zeer gewaardeerd docent aan het Seminarie in Amersfoort. Mgr. Andreas, Rinkel, de erudiete theoloog en bisschop benoemde hem tot docent aan de priesteropleiding en daarmee tot zijn opvolger voor de vakken Geschiedenis van de filosofie en Liturgiek.

Het was niet onopgemerkt gebleven dat de student Cor een grote liefde en belangstelling had voor de eredienst van de Kerk en voor de nieuwere inzichten die langzaam bekend werden in de naoorlogse jaren. Hij zou zijn studenten, helaas een afnemend aantal in latere tijd, voortdurend stimuleren om daarmee bezig te zijn.

Het was voor velen duidelijk, lang voor Vaticanum II, dat de vernieuwing van de liturgie een grote uitdaging was. Het ging immers om fundamentele zaken wat als een sterke overtuiging leefde binnen de Oud-Katholieke kerk.

Mgr. Rinkel, in 1937 gekozen tot aartsbisschop van Utrecht, was de stuwende kracht achter het werk van de priesterverenigng Cor Unum et Anima Una die de uitgave van boeken binnen de kerk als voornaamste taak zag, wat nog steeds het geval is.

Zo verscheen in 1931 het Liturgisch Handboek, geschreven door Andreas Rinkel, maar uitgegeven als collectief. Het voorwoord vermeldt het verblijdend feit ‘dat algemeen een grote belangstelling voor de liturgie bestaat, die in ruimer inzicht en dieper kennis daarvan bevrediging zoekt’.

De opzet van het boek was historisch en encyclopedistisch, om van alles op liturgisch gebied in de kerk, beknopt maar duidelijk, het ontstaan, het doel en de betekenis aan te geven.

Denkbeelden over vernieuwing van het taalgebruik, verruiming van het leesrooster voor de zon- en feestdagen, het aantal gebeden enz.

kwamen niet aan de orde. Er was een sterke nadruk op het onveranderlijke van de liturgie, hoewel de invoering van de landstaal in 1909 een voor die tijd zeer progressieve daad was. Voortaan konden de mensen vrijuit meebidden, zingen en antwoorden.

In 1966 kwam de commissie voor de liturgie nieuwe stijl, die de opdracht kreeg te werken aan een nieuwe misorde en met de commissie voor de liturgische muziek aan het ontwerp voor een nieuw gezangboek.

Cor Tol werd voorzitter, Niek van Ditmarsch wat later secretaris. De inbreng van Koenraad Ouwens nog weer later maakte het mogelijk om creatief en eigentijds bezig te zijn. Hij introduceerde de computer die tot dusver ongekende mogelijkheden bood. Wietse van der Velde kwam het team versterken en daarnaast waren enige collega’s voor korte tijd bij het werk betrokken.

Het gaat nu niet om de wederwaardigheden van onze liturgische commissies, maar om de persoon van Cor Tol. Zorgvuldig en wetenschappelijk verantwoord wilde hij stap voor stap de kerk in aanraking brengen met de ontwikkelingen die vooral binnen de Rooms-katholieke kerk op gang waren gekomen.

Midden vijftiger jaren bracht hij reeds de seminariestudenten in aanraking met het denken van Dom.Dr. Ambrosius Verheul O.S.B, de

Vlaamse monnik van Affligem, later abt van de Keizersberg in Leuven.

In 1956 had paus XII een ingrijpende liturgiehervorming doorgevoerd, die het mogelijk maakte dat de kerkgangers meer dan tevoren de innerlijke rijkdom van met name de Goede Week liturgie konden beleven.

Dom Verheul kwam in 1957 met zijn bezinningsboekje Het Paasmysterie , dat in hervormingsgezinde kringen, ook binnen het Seminarie werd verslonden. Cor Tol bracht al deze zaken ter sprake in zijn colleges, niet als droge kost, maar vanuit de warme bewogenheid die kenmerkend is voor de wijze waarop we binnen de Oud-Katholieke kerk met de liturgie omgaan.

Grote aandacht kwam er ook voor de viering van de Eucharistie. De Romeinse misorde, het middelpunt van onze katholieke eredienst, had in de voorgaande jaren veel aandacht gekregen door het werk van Pius Parsch dat in Nederlandse vertaling beschikbaar kwam en in een grote behoefte voorzag. De veruiterlijking van het kerkelijk leven werd vooral door de opkomende ontkerstening pijnlijk gevoeld. Pius Parsch kwam eerst met drie dikke delen Het jaar des Heren en in 1937 kwam in vertaling Het heilig misoffer.

Het grote werk van pater J.A. Jungmann S.J. , hoogleraar aan de Universiteit van Innsbruck, verscheen in 1962 in twee delen. Het werd onder Cor Tol verplicht studie materiaal en het vormt nog steeds een bron van kennis en informatie op dit specifieke terrein.

Nu Cor Tol is heengegaan uit ons aardse leven, denken we aan de start die onder zijn rustige leiding werd gemaakt door de uitgave van de Tweede Misorde. Deze katern past in het formaat van het misboek en bleek in de praktijk heel bruikbaar.

Voor veel mensen was het aanvankelijk een schok om te beseffen dat er dus meer mogelijk was dan de oude misorde van 1909.

Maar dat veranderde snel en het bleek na korte tijd dat deze vorm van misvieren de voorkeur kreeg bij het merendeel van de parochianen.

Wij hebben het Eucharistisch gebed uit de Tweede Misorde opgenomen in het Oud- Katholiek kerkboek van 1993.

Daarin staat onder de achtergrond informatie vermeld:

In de Traditio Apostolica (de apostolische overlevering), een geschrift uit het begin van de derde eeuw na Christus, dat wordt toegeschreven aan de H. Hippolytus, komt een eucharistisch gebed voor, dat door C. Tol werd bewerkt.

Vanaf 1968 heeft dit in de Oud- Katholieke kerk naast de romeinse

canon als tweede eucharistisch Gebed gefunctioneerd.

Beste Roland,

Ik ken jouw belangstelling en besef dat je Cor Tol wel eens zult hebben ontmoet. Mede daarom ben ik , mede om hem recht te doen en om de herinnering te bewaren, wat uitvoerig ingegaan op dit stukje geschiedenis.

Alle goeds!

Cantate

Zingt voor de Heer een nieuw gezang!

Hij laaft u heel uw leven lang

met water uit de harde steen,

het is vol wond-ren om u heen.

Hij gaat u voor in wolk en vuur,

gunt aan uw leven rust en duur

en geeft het zin en samenhang.

Zingt dan de Heer een nieuw gezang.

Een lied van uw verwondering

dat nog uw naam niet onderging,

maar weer opnieuw geboren is

uit water en uit duisternis.

De hand van God doet in de tijd

tekenen van gerechtigheid.

De Geest des Heren vuurt ons aan

de heil’ge tekens te verstaan.

Wij zullen naar zijn land geleid

doorleven tot in eeuwigheid

en zingen bij zijn wederkeer

een nieuw gezang voor God de Heer.

Willem Barnard OKG 661