Ezechiël 37:1-3 (4-10) 11-14
Romeinen 8:8-11
Johannes 11: 1-4(5-16) 17-44
Zo langzamerhand loopt de Veertigdagentijd ten einde. Komende zondag vieren we Palmpasen.
De broer van Maria en Marta was ziek en hij stierf. Jezus werd gewaarschuwd. Hij zei “onze vriend Lazarus is ingeslapen, maar ik ga erheen om hem uit de slaap te wekken”.
Het is het laatste en het grootste teken van Jezus dat hij zou doen, voordat hij zelf aan het kruis zou sterven. Lazarus was al vier dagen dood en die dood had een definitief karakter.
Op de belofte dat hij zou verrijzen deed Marta haar geloofsbelijdenis: Ja, Heer, ik geloof dat gij de Christus, de zoon van God bent, die in de wereld komt!
Is dan de belofte van de opwekking van Lazarus de vervulling van de profetie van Ezechiël dat de graven geopend worden en de botten bijeengevoegd en voorzien van spieren en huid? We mogen dat geloven.
Zo langzamerhand mogen wij onze ogen gaan richten op de verrijzenis van de Heer zelf. Helaas kunnen wij dat dit jaar niet uitbundig vieren en zullen we ook de weg er naar toe, de Goede Week, in verbondenheid op afstand moeten gaan. Toch blijven wij als kerkgemeenschap het Levend Lichaam van onze Heer Jezus Christus. Zoals voor Lazarus het graf open ging, zullen voor ons eens de kerkdeuren weer open gaan.
Laten we deze tijd dan toch maar gebruiken om te reflecteren op ons zelf: wat is nu wezenlijk belangrijk voor ons, welke waarden blijven ondanks de afstand recht overeind staan? Gelukkig is solidariteit er één van. Naastenliefde is – ondanks het sociale isolement – iets dat grenzen overschrijdt.
Laten we tezamen, maar noodzakelijkerwijs apart, onze weg naar Pasen vervolgen.
Psalm 16-2 uit 75 psalmen vrij van Huub Oosterhuis:
Gelezen heb ik wat geschreven staat,
mij toevertrouwd aan onbewezen woorden:
Gij laat mijn ziel niet aan het dodenrijk
laat uw geliefde het bederf niet zien –
wegen ten leven hebt Gij mij doen kennen;
niet voor de afgrond hebt Gij ons gemaakt.
Geschreven staat Uw naam: ‘Ik zal er zijn.’
Pastoor Paul Brommet