Amersfoort – De bisschoppen van Utrecht en Haarlem richten zich bij het begin van de veertigdaagse vasten van 2019 met de volgende groet tot alle gelovigen.
De macht van de machteloze.
De naweeën van het werk van de Commissie Stevens zijn nog niet uitgewoed – en dat is maar goed ook. We zouden gemakkelijk in de verleiding kunnen komen om te denken dat we met de publicatie van het onderzoeksrapport en ons omvangrijke plan van aanpak wel zo ongeveer in de smiezen hebben wie er fout zat en wat er fout zit in onze kerk. De verleiding bestaat erin, dat we denken de zaak in de greep te hebben en daarmee onszelf buiten schot houden. Seksueel misbruik is een vorm van machtsmisbruik en wie kan van zichzelf zeggen dat hij of zij zich aan dat laatste nooit schuldig maakt? De één misschien meer en de ander misschien minder, maar ieder van ons oefent macht uit. Als wij het woord voeren in een gesprek doen we dat, vooral als we wat harder gaan praten om ons gelijk te willen halen. Als we bepaalde producten kopen (of in de vastentijd juist ook niet) oefenen we macht uit. Als we bij de Europese verkiezingen onze stem uitbrengen of juist ook niet, doen we dat. Als we keuzes maken voor onze kinderen, onze ouders of wie ook maar aan onze zorg is toevertrouwd, doen we dat. Kortom: bij alles wat we doen en laten oefenen we voortdurend macht uit. Die uitoefening van macht heeft te maken met wie je bent, hoe je je gedraagt en wie je in de ogen van anderen wilt zijn. Dat je daar dan fouten bij maakt, bewust of onbewust, is onvermijdelijk. Als kiezen zo onvermijdelijk met ons sociaal gedrag als mens is gegeven, hoe kun je het iemand dan kwalijk nemen als die de fout ingaat?
Aan het begin van de veertig dagen op weg naar Pasen bestrooien we onze hoofden met as en we zeggen: ‘Gedenk, o mens, dat je stof bent en tot stof zult wederkeren’ (vgl. Gen. 3,19). We kunnen ons goed voorstellen dat deze woorden mensen die nooit geleerd of afgeleerd hebben om positief over zichzelf te denken, nog verder de grond in boren. Anderen willen niet herinnerd worden aan de vergankelijkheid van het aardse bestaan en de nietigheid van de mens. Maar je kunt die woorden ook anders horen, namelijk als bevrijding van zelfoverschatting. Als je ervan uitgaat dat je stof bent en vergankelijk, hoe wonderlijk is het dan niet, dát je er überhaupt bent, dát je iets kunt doen en kunt betekenen voor anderen. Je bent kwetsbaar misschien, maar desondanks niet minder dan een geschenk van God! Wees lief en zorg goed voor jezelf, want je bent een kwetsbaar wonder dat zorg nodig heeft.
En hoe mooi kan het zijn als die zorg wederkerig kan worden gegeven. Als je je eigen kwetsbaarheid leert kennen – en vroeger of later doet iedereen zo’n soort ervaring op – dan ben je misschien in staat om ook de kwetsbaarheid van anderen te leren zien.
En dát lijkt het springende punt waarop de uitoefening van macht niet iets verkeerds, maar juist iets heel moois kan zijn. Want het is fijn als iemand zich om jou bekommert en aldus zorgzaam macht uitoefent, net zo fijn als wanneer jij je kunt ontfermen over een ander. In die uitwisseling van onderlinge zorg en macht word je wie je bedoeld bent te zijn: ‘deze is vlees van mijn vlees, been van mijn gebeente!’ (Gen. 2,23), de hulp tegenover zonder wie geen mens vruchtbaar kan zijn.
De Bijbel staat vol met verhalen over mensen die keuzes maken en dus macht uitoefenen. Sterker nog: op de eerste bladzijde wordt van God zelf bij zijn scheppingswerk gezegd dat hij scheiding aanbrengt. Hij doet dat tussen licht en donker, tussen wateren boven en wateren onder, tussen zee en droog land, en uiteindelijk tussen dieren ‘naar hun aard’ en de mens ‘naar Gods beeld en gelijkenis’. Zoals God zelf schept door bevrijdende scheiding aan te brengen, zo is de mens geroepen om naar Gods beeld en gelijkenis te kiezen, ruimte te maken voor dat wonderlijke menselijke spectrum van mannelijk en vrouwelijk, enkel- en meervoud.
En wanneer wordt deze uitoefening van macht dan verkeerd? Wanneer de mens zich niet richt op het aan het licht brengen van het wonder van Gods schepping, maar de balans van wederzijdse afhankelijkheid in menselijke relaties (en, zeggen we tegenwoordig, met de natuur die hem omgeeft) verstoort door wat de oude jansenisten betitelden als de amour propre, de liefde voor het eigen ik. Je ziet jezelf dan niet meer in relatie tot de ander of afhankelijk van elkaar, maar je gebruikt de ander om jezelf groter te maken, waarde toe te kennen, genot te verschaffen of je onzekerheid weg te poetsen.
Uiteindelijk ontleent de mens zijn waarde alleen aan het feit dat hij of zij geschenk is van God, stof van de aarde dat God zelf de levensadem inblaast. Je hoeft je waarde niet aan een ander te ontlenen, want God geeft je die en maakt je zo vrij voor je medemens. En zoals God nooit zuinig is in zijn genade en grenzeloos in zijn liefde, zo kunnen wij ruim zijn in ons denken en doen.
In de veertig dagen naar Pasen volgen we Jezus op zijn weg. We horen in het evangelie hoe hij voortdurend macht uitoefent: hij neemt het woord om zijn uitleg van de Torah te geven, hij handelt om mensen genezing te brengen, hij bevrijdt in de vergeving van zonden. Steeds is hij erop uit om Gods schepping als menselijkheid aan het licht te brengen en destructieve machten te ontmaskeren. Gaat hij aan die machten ten onder aan het kruis? Of is die dood van een slaaf het grootste teken van zijn volstrekte vertrouwen op Gods redding en daarmee een uitoefening van macht die alle aardse macht te boven gaat? Als wij hem op deze weg volgen bestrijden we allereerst de zelfzucht en ijdelheid die ons influisteren dat wij alles in onze greep hebben, dat wij gelijk hebben en dat de wereld om ons gelijk draait. Nee, stof zijn we, aangewezen op de levensadem van Gods Geest. Moge die ons de richting wijzen naar de opstanding van Pasen.
+ Joris Vercammen, Aartsbisschop van Utrecht
+ Dirk Jan Schoon, Bisschop van Haarlem