Brief aan een goede vriend (11)

Beste Roland,

Daags na Hemelvaartsdag (de Hemelvaart van de Heer beter gezegd), heb ik mij aan het schrijven gezet. Er is veel wat ik met jou wil uitwisselen, al heeft deze veertigste dag van Pasen een betekenis die het denken van mensen te boven gaat. Ook mijn denken, maar ik ben in de leer gegaan om het althans dichterbij te brengen. In de leer gegaan, dat wil zeggen, in de Schriften zoeken wat de plaats van God en onze plaats is in dit wondere gebeuren van lang geleden waar we nog steeds mee bezig zijn.

Met een kleine groep mensen weliswaar, maar dat aantal doet gelukkig geen afbreuk aan de ernst én de blijdschap van Hemelvaart.

Je weet maar nooit waar dingen toe leiden in de geschiedenis en hoe mensen geraakt gaan worden op een nieuwe verrassende wijze.

Een mooi voorbeeld is de wijze waarop Sint Maarten van Tours (je weet wel de man van de bedelaar in de poort van Amiens) wordt genoemd in een eigentijdse aanpak. Dan heb ik het over het Europees Handvest van het netwerk van culturele Sint Maartensinstellingen. Nooit van gehoord, maar het bestaat en het laat van zich horen. Een overkoepelend netwerk van Europese culturele instellingen dat alle landen van Europa wil bereiken. Het doel is in de eerste plaats dat Sint Maarten, symbool van het delen, een gemeenschappeijke waarde doet herleven door de verering, de symbolische houding en de ontwikkeling van de geschiedenis bekend te maken ale een vergeten erfdeel dat wij ons als mensen in Europa eigen kunnen maken.

Het klinkt een beetje overladen, maar dat valt wel mee. Ik moet bij deze dingen altijd denken aan broeder Roger, de overleden prior van Taizé, die tegen jonge mensen zei: al heb je maar een klein beetje van het evangelie begrepen, doet dat en leef ik vrede.

In de kerk van vandaag kan het ook niet anders. Hemelvaart heeft een geheel eigen boodschap, een rijkdom van gedachten die de kern van ons bestaan raken. Maar hoe komt die boodschap tot de mensen?

Misschien denken wij heimelijk, dan maar niet. Of we zijn blij dat we van die naieve voorstellingen verlost zijn; een groepje mannen dat wezenloos staart naar een paar benen die in een wolk verdwijnen. Die plaatjes die we vroeger bewonderden. Naar benen kijken is niet weg en dat roezige komt veel mensen op de terrasjes ook bekend voor. We zagen het om ons heen in een overvolle binnenstad, op weg naar de Dom van St. Maarten waar de burgermeester van Utrecht op deze stadsdag- waarop rood-wit werd gevlagd- een bronzen plaquette onthulde aan de muur naast de hoofdingang.

De voetstap van Sint Maarten, een verwijzing naar een route door Europa, een geseculariseerde pelgrimage om mensen te bereiken. Utrecht als stad van Sint Maarten speelt daarin een rol.

In Ste Gertrudis zagen wij tevoren het beeld van deze grote /kleine/ heilige =sculptuur uit de Domkerk. De bedelaar heeft ervoor gezorgd, dat de goede bisschop niet allang is vergeten. Zo´n verhaaltje kan je onthouden. Doet gij desgelijks, zou Jezus zeggen. Die noordkant zegt ons ook wel wat als je ervan wilt weten. Dat noorden is de kille, koude zijde van ons mensenbestaan en juist daar zoekt Sint Maarten het gelaat van de mensen. Zoeken! Is dat niet de taak van de kerk, hoog te paard of kleintjes te voet?

Terug naar Ste Gertrudis. Daar vinden we Sint Maarten haast lijfelijk temidden van de vierende gemeente. Haast lijfelijk als je weet en gedenkt dat zijn relieken daar rusten.

En hoog in de triumfboog staan de woorden nederdaling, verheffing.

Daar kan je niet omheen en zeker niet in de dagen van Hemelvaart.

Deze woorden wijzen ons de richting naar het hart van de Thora, naar het hart van het Evangelie.

Zoals Martinus van Tours ons wijst in de richting die wij gaan moeten in de ontmoeting tussen God en de mensen.

Op Hemelvaart zingen we de introïtus met woorden uit Handelingen 1, 11

Mannen van Galilea, wat staat gij daar en ziet op naar de hemel? Op dezelfde wijze als gij hem ten hemel hebt zien varen, zo zal hij wederkomen. Halleluja!

En we zongen: al heeft hij ons verlaten, hij laat ons niet alleen/ wat wij in hem bezaten, blijft altijd om ons heen.

Het gewone dagelijkse leven heiligen in alle facetten en als dat te onoverzichtelijk wordt blijcven het grote gebod en het tweede daaraan gelijk: God liefhebben en je naaste die aan jou gelijk is, mens tot mens. Totdat hij komt bestaan wij hier. Een gevuld bestaan, elke dag nieuw. De weg naar God gaat via de mensen. Dat maakt dat ons leven onder tucht staat; niemand leeft voor zichzelf. En daarbij is het gebed het hart van de ethiek, de levenskunst die wij beoefenen temidden van..

Dat wij hiertoe geroepen zijn en opgericht, is onze verhoging.

Jezus is gekomen als mens tussen de mensen, Gods Zoon in ons midden, om te maken dat wij Gode gelijk zullen zijn, zoals wij dit zingen in de Goede Week, woorden uit de oer-christelijke hymne, bewaard in de Filippenzenbrief.

Hoe moeten wij ons dit voorstellen?

In deze dagen wordt ik opnieuw getroffen door het denken van de grote joodse filosoof Emmanuel Levinas, de naoorlogse kampioen van het ethisch denken. Hij kende een groot en hartstochtelijk verlangen om zijn volk, het overblijfsel van Israel na Auschwitz, te behoeden voor definitieve wanhoop en volstrekte eenzaamheid.

Er zijn meer mensen die zo begaan waren met het lot van hun volk. Overlevenden, achterblijvers. Dr. Keilson bijvoorbeeld, de afgelopen week overleden psycholoog die als kind de opkomst van het nazisme heeft beleefd en als onderduiker kon overleven. Hij vertelt in een van zijn boeken hoe hij ’s nachts de kindertjes in hun bedjes hoorde huilen, joodse kindertjes, alleen op de wereld na de grote Moord.

Levinas gaat naar het hart van de Thora, Leviticus 19. Daar worden wij onderwezen hoe we verder kunnnen gaan. Het ‘werkboek van de gemeenschap’ noemt Maarten den Dulk, nederlands theoloog, Levinas kent deze weg ook als hij een joods denken ontwikkelt, dat een antwoord mag zijn op het kwaad van het nazisme.

Aan het verwijt: waar was God bij dit alles? , gaat hij niet voorbij. Neen, niet de oppermachtige, hoogverheven God, majestueus en almachtig is de bijbelse God, die mensen in hun woede dood kunnen verklaren.

Voor Levinas, de joodse denker, worden ethiek en Godsrelatie aan elkaar gekoppeld. God spreekt tot ons door het gelaat van de ander, in het bijzonder de noodlijdende, de arme, de wees en de weduwe, de vreemdeling en de asylzoeker zonder papieren. Daarin ligt zijn ethische overmacht, geen zwakte, maar juist in de ontwapende autoriteit waar de Schriften over spreken.

Niet in storm en geweld maar in de stille bries, de intimiteit van het verstaan van de bedoeling, niet door kracht en geweld maar door mijn Geest, spreekt de Heer.

God is Liefde, niet anders dan Liefde. In het kwaad is Hij niet, Hij is tegen het kwaad. In Auschwitz was Hij niet, maar zijn aanklacht tegen dit grote kwaad heeft het gelaat van de aarde vernieuwd. Het spoor van het gelaat van de ander en in dit gelaat hoor ik het Woord van de Eeuwige, dat ons gebiedt de ander niet alleen te laten in zijn eenzaamheid, zijn sterven. Om gerechtigheid en barmhartigheid te doen.

In het gelaat wil God ons ontmoeten, daarin licht Hij voor ons op, daar zijn wij niet eenzaam meer, geen weeskinderen maar kinderen van God, die zelfs de kleinste mag herkennen in het liefdevolle gelaat dat zich neerbuigt.

Psalm 113 zingt ervan:

Looft dienaars van de Heer,

looft de naam van de Heer.

De naam van de Heer zij geprezen

van nu aan tot in eeuwigheid.

Van waar de zon opkomt tot waar zij ondergaat,

zij geloofd de naam van de Heer.

Verheven boven alle volken is de Heer,

verheven boven de hemel zijn luister.

Wie is gelijk aan de Heer, onze God?

Die hoog daarboven zijn woning heeft,

die zijn oog richt naar beneden,

wie in de hemel en op de aarde?

Hij verheft uit het stof wie berooid is,

uit het vuil tilt Hij op wie alles ontbeert.

Hij laat hen wonen bij hooggeplaatsten,

bij de hoogsten van zijn volk.

De onvruchtbare vrouw laat Hij wonen in het huis,

Een vrolijke moeder van kinderen.

Dat heeft de heilige Martinus, onze stadspatroon, echt wel geweten.

Dag Roland, alle goeds!