Brief aan een goede vriend (17)

Beste Roland,

Het kost wat tijd en moeite om goed thuis te raken in je nieuwe huis, de Oud-Katholieke kerk van Nederland. Het is geen alleenstaande woning, want wij weten wie onze buren zijn, dichtbij en nauw verwant, maar ook ver weg en veel minder bekend. Dat onze kerk deel uitmaakt van een internationaal verband, de Unie van Utrecht, ook dit is in de oude bisschopsstad begonnen, maakt vaak nieuwsgierig. Hoe is dit zo ontstaan, waar kan je deze kerken vinden, bijvoorbeeld in je vakantieland? Er zijn nogal wat leden van onze kerk die met goede gevoelens terugdenken aan de warme ontvangst toen zij zo onverwachts op een zondagmorgen ergens binnenkwamen. Je wordt snel herkent als buitenlander, maar het vreemde verdwijnt even snel als je de naam Utrecht laat vallen en de naam van onze kerk. Wij zijn toch zoiets als moederkerk voor deze bisdommen, die na 1870 onafhankelijk van Rome verder moesten. En die daarna toch weer steun bij elkaar vonden in een verantwoord kerkverband, trouw aan de katholieke traditie, aan hun geloof en het bisschopsambt met zijn bewarende functie.

Die Unie van katholieke kerken stond wel heel dicht bij de Anglicaanse kerkgemeenschap, die in die jaren ook al groeide in betekenis voor de vele kerken in landen waarde Anglicaanse missie actief tegenwoordig was. Daar is heel wat uit gegroeid, óók de Overeenkomst die in Bonn in de dertiger jaren tot stand kwam en die leidde tot volledige communiegemeenschap tussen beide kerkverbanden.

Wij hebben in al die jaren veel goede dingen ondervonden van de Anglicanen en met hen gedeeld in de problemen die vooral aan het eind van de vorige eeuw de nodige zorgen gaven. De vrouw en het kerkelijk ambt, de toelating van homo’s tot het ambt en kerkelijke functies, de omgang met gescheiden mensen. Kortom, al die zaken die zich al lang aandienen en waar moderne mensen, gelovigen en ongelovigen, mee te maken krijgen. Zij hebben ons geholpen om zelf ook verder te komen in de beslissingen die genomen moesten worden. Op hoog niveau, maar evenzeer ook ‘laag’ in de betrokkenheid van kerkbesturen en parochianen. Wij zijn een kerk met een episcopaal-synodale structuur en bij die buitenlandse kerken waar ik het in het begin over had, komt dit in de praktijk nog sterker tot uiting. Wat te maken heeft met hun ontstaansgeschiedenis; het verzet tegen het onfeilbaarheiddogma van de Paus in 1870 en het protest tegen de excommunicatie, waardoor vooral de leiders werden getroffen maar niet minder ook groepen zelfbewuste gelovigen. Dat protest is nooit weggeweest; het kwam naar boven in de zeventiger jaren en het is er nog steeds. Het raakt ons als Oud-Katholieken dat er zoveel onrust is, ook onmacht die aan de oppervlakte komt.

Die dingen vreten aan het geloof van zoveel mensen die de vastigheid van vroeger missen en die nu het gevoel hebben dat alles wankelt. Dat je alleen nog maar in problemen en zorgen kunt praten als het over je kerk gaat

Terwijl het heel anders is en ook heel anders kan worden ervaren. Dat er zoveel problemen op ons afkomen is onvermijdelijk en dat spreekt ook vanzelf. Wij zijn geen kerk tegenover de samenleving en de wereld, maar in de wereld. Mensen delen hun ervaringen gemeenschappelijk en in één en diezelfde wereld. Dat is de realiteit van de wereld en daar krijgen wij steeds mee te maken, zelfs voordat wij het hebben over de werkelijkheid van het geloof.

In deze vacantietijd kan je soms mensen ontmoeten die je veel te zeggen hebben. Je kunt, in gesprek met elkaar, een verwantschap voelen die misschien wel heel laag begint, bij Henk en Ingrid zo te zeggen, maar die ook de ruimte geeft om hoger uit te komen.

Heb je God daarbij nodig? Zo op het oog niet. Het leven gaat door, elke dag opnieuw, soms vrolijk en plezierig, soms verdrietig en zelfs uitzichtloos.

Mensen kunnen gelukkig zijn zonder God en godsdienst; zij hebben God daarbij niet nodig. Het is een gemis, dat niet wordt gevoeld als het ontbreken van een relatie, terwijl dat nu juist de grootste behoefte van ons mensen is. God van de mensen, mensen van God, zegt de boodschap van de kerk. Leven in relatie zoals Jezus ons heeft voorgeleefd, een relatie die niet valt onder behoefte, maar die pure liefde is, puur genade, zoals iemand ons een bloemruiker geeft, een veelkleurig boeket. Dat is de echte weelde van het leven; God is er niet als ‘verklaring’, maar als gave.

De zelfontplooiing van de mens, de enorme ontwikkeling van wetenschap en techniek, in beginsel een goede ontwikkeling, is in het tegendeel gaan verkeren. Dat is al lang gaande, een proces dat de menselijkheid bedreigt en dat steeds weer in een of andere gedaante zich aan ons voordoet. Het zijn niet de wetenschappen en de techniek, de globalisering en de mondiale politiek zelf die mensen de meeste angst inboezemen.

Edward Schillebeecks, de grote theoloog van de vorige eeuw, noemde in zijn tijd de niet-wetenschappelijke heilspretenties van de moderne mens die ons doen afglijden naar de chaos. God, kerk, Jezus, godsdiensten zijn nodig om verder onheil te voorkomen. Hij noemt dit bij uitstek de taak van de kerk.

Het herkenbare menselijk gelaat van de mens die onder ons verschenen is, Jezus, die beleden wordt als Christus, Zoon van God, verandert voor christenen de voortdurende beweging van onrust en gemor in de vastheid van een gegronde hoop.

Zoals dit elke Eucharistieviering tot uitdrukking komt in de woorden van de wegzending gaat heen in vrede, in de verwachting van de toekomst van onze Heer.

Schillebeecks noemt Godsgeloof hetzelfde wat ook van kunst gezegd wordt; overtollig en onmisbaar. Zonder dit is het leven wel erg armetierig!

Dat besef je pas, als je God ontdenkt in je leven als Verlangen en Liefde. Vandaar dat hij in zijn grote studie uitkomt bij de mystiek. Dan spreek je niet meer op afstand, maar dan heeft nabijheid en intimiteit het voor het zeggen.

Mystiek is lastig en ongrijpbaar voor de theologie, zeker als het gaat om geloofsleer die geloofservaring aan de kant zet. Dan gaat het over verlangen, over weelde –dat had je niet hoeven doen- over ontvangen en over minne. Dan is aan het gemis een einde gekomen, maar eindeloos blijft het verlangen. En het zoeken naar de Beminde!

Als de Kerk maar doet wat zij doen moet: Bron te zijn, bron van stromend, levend water.

Eind goed, al goed

Mijn as wordt begraven op het kerkhof te Greonterp.

De mensen die komen kijken, krijgen met onbekrompen

maat te drinken,

de kinderen ook, dat staat geschreven.

Er komt een houten kruis, waarop te lezen valt:

GOD IS DE LIEFDE, verder niks.

Dan komt de harmonie en speelt een lied,

Langzaam en vroom, met veel koper.

Als er wel wolken maar geen wind is wordt de hemel

een sluier van stilte

en daalt iets neer dat veel lijkt op geluk.

Gerard Kornelis van het Reve : Uit Nader tot U

Dag Roland, alle goeds!