Brief aan een goede vriend (18)

Beste Roland,

Aanstaande zondag, 24 juli, vieren wij in Ste Gertrudis het feest van onze medepatroon, de heilige apostel Jakobus de Meerdere. Hij was de oudere broer van de apostel Johannes en samen met Petrus behoorden zij tot de belangrijkste volgelingen van Jezus, aangeduid met de naam ‘de twaalven’. In het jaar 44 zette koning Herodus Antipas, een kleinzoon van koning Herodus de Grote, een vervolging op gang, gericht tegen de christenen van Jeruzalem. Mensen werden gegrepen en mishandeld maar Jakobus werd met het zwaard gedood (Handelingen 12, 1-3). In het vervolgverhaal lezen wij dat ook Petrus werd opgepakt, maar hij ontkwam op wonderbare wijze.

Na 825 ontstond het verhaal dat het lichaam van Jakobus was gevonden in de latere Spaanse plaats Santiago de Compostela. In korte tijd ontstond een enorme toeloop van pelgrims uit verschillende landen, zodat deze plaats uitgroeide tot het derde bedevaartsoord, na Jeruzalem en Rome.

Er ontstonden talloze pelgrimsroutes, ook uit ons land en Utrecht maakte deel uit van een belangrijke bedevaartweg, gekenmerkt door kloosters en gastenhuizen om de pelgrims onderweg onderdak te geven en bij te staan op de lange en niet ongevaarlijke reis. Utrecht kende naast de kapittelkerken en de vele kloosters vier parochiekerken waarvan de Jakobikerk in het noorden van de oude stad met de Buurkerk, gewijd aan Maria tot de grootste behoorde.

Met de komst van de Hervorming en het verlies van de kerkgebouwen, was ook voor het katholieke deel van de bevolking het pelgrimeren een vrijwel onmogelijke zaak geworden. Een groot deel van de parochianen van St. Jakob vond een schuilplaats vlak bij de Neude, terwijl allen buiten de Weerdpoort woonden, een schuilkerk konden inrichten langs de Vecht, Buiten de Weerd. Nu maken we een hele grote sprong en als tijdgenoten weten wij hoe het verder gegaan is: in 1986 werden de drie gemeenten, voortgekomen uit de parochiekerken van de middeleeuwse stad, H. Maria minor, H. Jakobus en H. Gertrudis samengevoegd tot de éne parochie van Utrecht.

Gebouwen zijn verlaten maar het belangrijkste is meegegaan, op weg naar een nieuwe toekomst: het geloof van de mensen en onze beschermers bij God, onze kerkpatronen, zijn nooit weggeweest, ook nu niet. Daarom vieren wij zondag het feest van St. Jakobus, onze gezamenlijke reisgenoot op de pelgrimstocht die wij als gelovige mensen gaan naar het nieuwe Jeruzalem. Daar zijn onze bedevaarten ook op gericht; om niet te vergeten dat wij mensen onderweg zijn. En dat wij daarbij dagelijks worden uitgedaagd om met elkaar te delen al wat ons overkomt.

Het zal heil en zegen zijn!

In ons Gezangboek is een mooi lied bewaard, een reislied uit de dertiende eeuw. Het geeft aan en doet ons verstaan wat mensen bezielde en nog bezig houdt, bewust en misschien nog vaker onbewust in het oorverdovende kabaal van onze moderne wereld die zichzelf geen tijd gunt en daarom nooit tijd heeft.

Luister naar dit lied, in de zestiende eeuw herdicht om verder te kunnen trekken in een veranderende tijd;

In Godsnaam gingen wij op reis

naar een verborgen paradijs;

zijn heil’ge engel ga ons voor

die Isrel leidde ’t water door.

Kyrieleis.

Wil, Jezus Christus, met ons gaan

en ons als gids terzijde staan,-

wij wisten anders weg noch steg;

weer Gij het kwaad van onze weg.

Kyrieleis.

Zeg Gij ons maar dat berg noch dal,

woestijn noch zee ons deren zal.

Maakt Gij voor ons een vrije baan,

dan komen wij vol vreugde aan.

Kyrieleis.

Heer Jezus Christus, o Gij zijt

de weg zelf die ten leven leidt;

voer gij uw pelgrims door de nacht

naar ’t vaderland dat ons verwacht.

Kyrieleis.

OKG 805

Heb jij dat ook, Roland, als je dit lied voor jezelf leest en overweegt (met een melodie uit een liedboekje uit die tijd die je de adem doet inhouden); heb jij dan ook niet het gevoel dat wij die weg zijn kwijtgeraakt? In elk geval het bange besef dat ons geloof niet zo veel voorstelt, dat we te weinig geestelijke bagage hebben om op reis te gaan. En dat wij daarom eigen wegen gaan en wel zien waar we uitkomen?

Maar dan denk ik weer dat het niet goed is om zo te denken. Dat dit lied er anders over spreekt, In elk geval komen wij niets aan de weet over alles wat vooral ging voordat de mensen in Godsnaam hebben besloten om het te wagen. Om in de nacht naar buiten te gaan, zonder de weg te weten, en route naar een verborgen reisdoel. De pelgrim in dit lied is niet alleen, de mensen gaan samen om h

et kwaad te ontmoeten en de vreugde te delen.

En laat ik nu denken dat het zondag in de kathedraal, in die parochiegemeenschap van de H.Maria, H. Jakobus en H. Gertrudis, daarover zal gaan!

Dit ligt niet direct voor de hand. Nog altijd zijn er mensen die St. Jakobus vereenzelvigen met het hoveniersbedrijf waarmee de meeste mensen van Buiten de Weerd hun brood verdienden. Door de expansiedrift van de stad Utrecht, waardoor de tuinderijen plaats moesten maken voor woningbouw, verdwenen de hoveniers met hun gezinnen uit het zicht. De eens zo hechte gemeenschap werd nog in stand gehouden door de kerk waar men elkaar op zondagen en bij doordeweekse gelegenheden ontmoette en verstond. Over het werk ging het en over de familie en de pastoor, over de mensen en hun lief en leed.

Het is niet voor de hand liggend, we zeiden het al, om daar een dynamische beweging achter te vermoeden. Eerder een statisch beeld van de mens en zijn grond, het werk aan de tuin, de kringloop van de gesprekken. Maar we moeten ons niet vergissen: het leven was niet dor en op zichzelf betrokken, van ethiek had men niet gehoord maar wel van het doen van goede werken en van de genade had men gehoord en van de zekerheid van een vast geloof dat sterker was dan alle tegenspoed en aanvechting. Er was niet zo’n groot verschil tussen geknield op het land je werk doen en op je knieën gaan, onhandig en wel want van je lijf werd veel gevraagd. Maar op zondag werd je daarboven uitgetild bij het opgaan naar het altaar Gods, naar God die altijd weer je ziel met vreugd vervult.

Er is veel veranderd in al die naoorlogse jaren. De oude tijd komt niet meer terug. Maar wat niet verandert is de verborgen schat van je geloof, de binnenkant van al die uiterlijkheid die dagelijks van een mens wordt gevraagd. En nog altijd beginnen we op zondag met het teken van het kruis; in de naam van de Vader en de Zoon en de Heilige Geest. En we voelen met de pastoor mee als de uitgesproken wil om God te zoeken ons in de mond wordt gelegd en wij antwoorden door te reppen over de vreugde die diep in onze ziel ons tot zingen brengt. Een lied voor de Heer, maar je mag altijd hopen dat er die ochtend een of meer gezangen op het bord staan waarbij je jezelf helemaal kunt uitzingen.

Dat is allemaal gebleven, dat is sterker dan al die dingen die een mens van zijn geloof zouden willen afbrengen.

Het is St. Jakobus, maar het gaat ons allemaal aan, dat is wel duidelijk. We hebben heel veel gemeen en dat komt ook op frappante wijze tot uitdrukking als wij ons verdiepen in de voorbeelden van onze kerkpatronen. Schutspatronen kan je ook zeggen, een steun in de rug en dat komt van mensen die allang gestorven zijn maar leven bij God.

Of de apostel Jakobus ooit zal hebben beseft dat hij steun en staf zou zijn voor miljoenen pelgrims die voorttrekken op moeilijk begaanbare wegen? Maar hij is het wel. Van Ste Gertrudis weten we op dit punt veel meer. Zij is immers patrones van de reizigers, een voorbeeld van een toegewijde vrouw, gedreven door de Minne, die de voorbijtrekkende mensen in haar tijd onderdak hielp in haar klooster. Die als ze weer verder trokken, eerst de minnebeker kregen aangereikt: ‘Proost! Dat het je verder maar goed gaat,

gezondheid, pas goed op jezelf.’

En dan weten wij ook nog van een moeder die in de hemel voor ons bidt, Maria, de moeder van de Heer en ons aller moeder. Haar beeltenis wordt al vijf eeuwen bewaard, gehavend en toch ongeschonden, er brandt licht, soms veel licht en er worden woorden neergelegd die bij mensen zijn opgekomen in de stilte van hun hart.

Het wordt een mooie dag!

Dag Roland, alle goeds.