Brief aan een goede vriend (19)
Beste Roland,
Maandag na de zondagsviering van St. Jakobus, was de gedenkdag van Thomas a Kempis, die op 25 juli 1471 is gestorven. Deze schrijvervan vier kleine boekjes, tractaten, kende een verlangen naar stilte en anonimiteit. Voor zijn werk schreef hij een eindredactie met als titel De imitatione
Christi, bij onsbekend als De navolging van Christus. Hij heeft daarbij gedacht aan de eerste Petrusbrief (2, 21- 25), die is geschreven in een eerste periode van vervolgingen. Gaan in de voetsporen van Christus, die voor ons geleden heeft, behoort tot de roeping van iedere christen. Het boekje bezorgde hem na zijn dood wereldfaam; het kreeg na de bijbel de grootste verspreiding van geestelijke lectuur. Het ademt de geest van de Moderne Devotie, die ook na de Reformatie doorwerkte in vooral de kringen van de Cleresie en later binnen de Oud-Katholieke kerk. Het is nog niet zo lang geleden dat vrijwel elk gezin wel een uitgave van dit mooie boekje bezat. Ook voor eenvoudige mensen was er genoeg in te vinden om als leidraad te dienen in het leven van stilte, studie en gebed. Dit alles behoort zo goed als tot het verleden door de grote druk, die het innerlijk leven van mensen heeft te doorstaan in onze moderne geseculariseerde maatschappij.
Thomas wordt genoemd in onze heiligen kalender. Als een zalig man, zoals dat bij hem paste in alle eenvoud, een stille in den lande. Het prachtige vers van Johann Rist uit de zeventiende eeuw, dat wij kennen als lied 569 geeft een volkomen uitdrukking aan deze geloofsbeleving en vroomheidszin. Wij zingen het graag in de Advent als lied van verlangen naar een wereld die niet langer vol is van geweld en het kwaad van de mensen. De stillen die wachten op de Heer zijn daar niet tegen opgewassen en weten er meestal ook geen raad mee. Maar dat wil allerminst zeggen dat het hopeloos is! Lees dit lied, zeven strofen lang; geen aftocht van verslagen mensen maar de intocht tegemoet van de Koning die komt met macht, rechtvaardig, schoon en goed. Hij zal al het leed verzoeten en de pijn genezen, haat en nijd, pijn en verdriet zullen ons nooit meer schaden.
Thomas wist daarvan, in zijn stille kloostercel op de Agnietenberg. Zijn tractaat over de aansporing tot de Heilige Communie, begint met een citaat, woorden van de Heer, de stem van Christus uit Mat. 11,28, want ook toen waren de tijden al boos en de mensen slachtoffer van mensen. De nieuwe Bijbelvertaling zegt het zo:
Komt naar mij, jullie die vermoeid zijn en onder lasten gebukt gaan, dan zal ik jullie rust geven. Neem mijn juk op je en leer van mij, want ik ben zachtmoedig en nederig van hart. Dan zullen jullie werkelijk rust vinden, want mijn juk is zacht en mijn last is licht.
We raken hier aan het hart van ons geloof, zoals mensen dit mogen ervaren. Het is volkomen in strijd met wat er om ons heen gebeurt en dat moet ons niet verbazen want zonder strijd gaat het niet. Strijd in ons eigen binnenste om de weg van
Christus te gaan en geen andere. Strijd om niet meegezogen te worden in de maalstroom van berichten die ons bestaan aanvreten, wat geleidelijk gaat maar desondanks.
Hoe gaan wij om met het vreselijke dat zich heeft afgespeeld in Noorwegen?
Wij zijn niet klaar met te zeggen dat de dader gek is en dat zijn wijze van denken, laat staan handelen, in ons land niet voorkomt. We weten wel beter! We begrijpen heel goed wat woorden uithalen, wat beledigingen en uitgesproken
onrecht kunnen uitwerken. Noorwegen spreekt de naam van deze haatvervulde extreme man niet uit. Daarvoor is de
verbijstering te groot. Maar het wil niet zeggen dat dit kwaad geen naam mag hebben. Wij hebben het afgelopen zondag genoemd in onze voorbeden, voor Gods aangezicht. Zoals wij ook hebben gebeden voor al die jonge mensen en ook oudere die zijn omgekomen en van wie nu afscheid wordt genomen.
Dat kunnen wij, we kunnen bidden, wij zijn niet met stomheid geslagen, dat is de kracht van ons geloof.
Thomas stond in een lange traditie van kerkvaders en mystici. Hij kende de liturgie van de kerk, verstond de taal van de overlevering die hoop en uitzicht bewaart en verder draagt tot in onze dagen toe.
Hij wist van het belang van goed onderricht; dat mensen zich laten scholen om vast te staan in het leven. Om toegerust te zijn maar vooral ook om in waarheid en in eenvoud voor Gods aangezicht te leven.
Hoofd, hart en handen zijn de mens geschonken om te kunnen voldoen aan het gebod dat reeds in de vroege tijd van het volk Israel uitgroeide tot het voornaamste, samen met dat andere; het liefhebben van de naaste, de medemens die je hebt toegelaten in je leven. Dat gebod waardoor heel het menselijk bestaan is gestempeld en dat voor het joodse volk letterlijk en onlosmakelijk is verbonden met het dagelijks leven en met het huis waardoor je in- en uitgaat, het Hoor,
Israel, vindt je in Deuteronomium 6, 4-5. Jezus noemt dit het grote en eerste gebod in de Tora:
Gij zult de Heer uw |God liefhebben met geheel uw hart en met geheel uw ziel en met
geheel uw verstand. (Matteüs 22, 37, 38)
God belijden met hoofd, hart en handen. Het is een levensprogramma dat binnen de kerk vorm
krijgt als verwerkelijking van deze woorden. Leren, vieren en dienen. Hier loopt de lijn van Israel naar de vroege kerk, van de Vaders en Thomas, naar de wereldkerk van nu. Joden en christenen zijn in de sjoel opgevoed, op de lering, zijn als het goed is geschoolde mensen. Moslims kennen hun eigen wegen.
Dat moet zichtbaar zijn, al is het ook gering, maar soms ook groots.
Een bezoeker van een uitvaartdienst in Ste Gertrudis, duidelijk een niet-kerkganger, sprak onlangs tegenover mij zijn verwondering uit, dat wildvreemde mensen hem tijdens de dienst een hand gaven met een gemompelde groet waarin hij het woord vrede meende te horen. Hij had geen enkele notie dat het zó in een kerkdienst kon toegaan, maar het paste wel in de warme en meelevende sfeer waar hij zich thuis kon voelen.
Nog een gebed dat past in deze dagen:
Om woorden om warm van te worden komen wij hier.
Om woorden van troost, om woorden die moed geven.
Lieve God geef ons van uw vrede op onze plek op aard waar U belooft hebt met ons te zijn.
Bescherm ons tegen wie of wat uw vrede in ons bedreigt:
tegen moedeloze gedachten,
tegen machteloosheid en hulpeloosheid.
En maak ons sterk en moedig
ons en alle mensen die zoeken naar vrede.
Want wij leven van verwondering
en van een diep vermoeden
dat in en om ons leven heen
uw hand ons wil behoeden.
Amen.
Dag Roland, alle goeds!