Brief aan een goede vriend (21)

Beste Roland,

Vorige week schreef ik je over de Ramadan en de uitdaging die wij als parochie ondergaan. Zelfs in een stad als Utrecht met een uiteenlopende bevolking kan datgene wat een ander bezighoudt, gemakkelijk aan je voorbijgaan. Op zondagmorgen aan het Willemsplantsoen is dit wel duidelijk. Het is er stil, er is weinig verkeer en voetgangers zijn er niet of nauwelijks. Kerkgangers tref je er wel en dat geeft herkenning. Mensen groeten elkaar en gaan naar binnen. En dan wordt het weer stil aan het Willemsplantsoen, zoals op zoveel plekken in de stad.

Kerkgangers zijn mensen die ervoor gekomen zijn. Soms verdwaalt iemand en zelfs kan het gebeuren dat wij worden overvallen op slag van tienen zoals vorige week zondag toen een bus vol toeristen de kerk binnenstroomden. Italianen die thuis doorgaans niet tekort komen als het gaat om kerken en kunst.

Maar de rustige mensen gingen weer snel toen ze ontdekten dat de dienst zou beginnen.

De vraag waar het mij ook nu om gaat is; hoe vinden wij elkaar, waar treffen wij elkaar, wat hebben wij elkaar te bieden? Of leven wij maar gewoon verder langs elkaar heen, zonder interesse in de ander? Dan heb ik het over de opdracht die de parochie vanouds meedraagt maar die niet zelden moeilijk te verdragen valt.

Er willen zijn voor de ander, zoals Jezus ons heeft voorgeleefd. Ook als die ander een vreemde blijkt te zijn die je maar met moeite kunt volgen. Toch is dat nodig, dat meegaan met de ander. Soms zwijgend, soms met woorden. Luisteren met genegenheid en met warme gevoelens, het is nogal wat! Toch is het nodig om de ander tot zijn recht te laten komen en beiden meer mens te worden. Binnen de parochie maar ook naar buiten toe. Met het risico dat dit veel van je vergt en dat je de kans loopt om te veranderen als je de ander echt gaat begrijpen.

Waar gaat dit allemaal over? Waar ben ik mee bezig, wat wil ik je vertellen?

Waar denk ik aan bij al dit gepraat over anderen, mensen om ons heen, niet ver weg maar grijpbaar.

Nachten achtereen heb ik matig tot slecht geslapen. Het liet mij niet los dat de kleine synagoge aan de Springweg, in de schaduw van de Geertekerk, voor de zoveelste maal het trefpunt was van verdriet, dat verdriet losmaakt. Want zo is het toch immers gegaan met die grote Joodse gemeente van Utrecht, teruggebracht tot een kwetsbare groep mensen, die samenkomt in de wintersjoel en het grootste deel van het gebouw moest verkopen. Broodhuis heet het nu en de evangelische gemeente die er huist en die niet leeft van brood alleen, koestert deze tragische erfenis. Om op haar wijze het lijden uit de weg te ruimen. Maar kan dit vraag je jezelf af? Dinsdag 9 augustus jl. was het Tisja Beav, de gedenkdag van de verwoesting van de Tempel.

Op deze nationale rouwdag stromen de mensen samen bij de westelijke muur rond de Tempelberg in Jeruzalem. De christelijke benaming is vanouds de Klaagmuur en dat past op deze dag, nu overal in de joodse gemeenten het boek Klaagliederen wordt gereciteerd. Het zijn treurzangen die worden toegeschreven aan de profeet Jeremia en die in de christelijke liturgie een plaats hebben in de Goede Week.

De verwoesting van de tempel is niet de enige treurige gebeurtenis die wordt herdacht met vasten en rouwgebruiken. Drie weken lang tevoren is de rouwtijd al begonnen. Volgens de overlevering is op de 17e Tammoez, zowel Nebukadnessar (in 586 v. Chr.) als Titus (in 70 n. Chr.) door de verdedigingswallen van Jeruzalem heengebroken. En de laatste vesting van Bar Kochba viel op die dag in 135 n. Chr. En een jaar later begon de bouw van een heidense tempel in de voor joden verboden stad. Nog niet genoeg: Op 9 aw 1492 werden de joden uit Spanje verdreven en op 9 aw 1942?

Ontdekte ik als jongen op die dag misschien dat de joodse school in Utrecht, het concentratiepunt van kinderen uit de hele stad, was gesloten? Waar waren al die kinderen? Wij wisten niet zoveel.

Dat grote duurzame gebouw staat er nog. Net als dat leeggehaalde weeshuis aan de Nieuwe Gracht, maar daar heeft althans de Liberale Joodse gemeente onderdak gevonden. Zij gaan verder op hun eigen manier. De reformjoden hebben lange tijd niet zoveel opgehad met Tisja Beav. De verwoesting van de tempel was wel een cultureel verlies maar geen ramp. Het was maar goed dat aan de offerdienst, die zichzelf had overleefd, een einde was gekomen. Tegenwoordig wordt er toch weer anders gedacht en aandacht geschonken aan de ‘zwarte sabbat’, de rustdag die vooraf gaat aan Tisja Beav. En soms wordt er waar dit mogelijk is, een speciale dienst gehouden in de liberale synagoge.

De geloofsbeleving van de vromen, de ultra-orthodoxe joden, delen zij niet. De toekomstverwachting die tot uitdrukking komt in de gebeden van deze rouwdag, speelt geen rol meer in het moderne Jodendom. Of het moet zijn dat er iets naklinkt, zoals dit bijvoorbeeld het geval is aan het einde van onze misviering; als wij naar huis gaan ‘in de verwachting van de toekomst van onze Heer’. Het staat in het kerkboek, de woorden worden uitgesproken maar vervliegen met de laatste wierookgolfjes naar boven. Is daar Iemand die ze hoort en verhoort?

Dat het joodse volk de eeuwen door heeft overleefd, ondanks de gruwelijke verliezen, is een godswonder waarover wij een enkele keer nadenken als het zo ter sprake komt. Al die machtige heren met hun grote legers en eindeloze middelen om hun doel te bereiken, zijn allang van de kaart verdwenen. Goed, ook het joodse volk moet worstelen om een plekje op aarde te behouden, maar in Jeruzalem wordt gezongen met een lach en een traan en in de synagogen zitten geslagen mensen in het donker als herinnering aan al die duisternis.

De joodse geschiedenis is vol van ellende en verdriet, maar het is geen droefheid zonder hoop. Naast het boek Klaagliederen wordt gelezen uit de troostwoorden van de profeet Zacharia: Juda zal weer het eigendom van de Heer zijn, zijn geliefde bezit in het heilige land. Jeruzalem wordt opnieuw de stad van zijn keuze. (2, 16). En vandaag op de sjabbat na deze grote rouwdag, zijn de woorden gelezen van de tweede profeet Jesaja, hoofdstuk 40, een gedeelte dat ons ook zo bekend voorkomt omdat het in de kerk gelezen wordt in het diepste van het lijden: Troost, troost mijn volk, zegt uw God. Spreekt tot het hart van Jeruzalem, roept het toe dat zijn lijdenstijd volbracht is, dat het uit de hand des Heren dubbel ontvangen heeft voor al zijn zonden.

Wie niet waanzinnig geworden is, kan de Eeuwige zijn God loven met heel zijn hart. Daar hoef je niet gek voor te zijn’.

Het zijn woorden van een Poolse jood, die overleefde en die dit in zijn binnenste mocht ervaren als een beetje zon in zijn bestaan. En die deze ervaring wilde doorgeven als een straaltje van hoop.

Ik ga verder waar ik begonnen ben. Het is stil aan de Springweg. Hoe hebben de joodse mensen van deze kille deze dagen beleeft? We kennen elkaar niet of nauwelijks en wat hebben wij te delen? De vervreemding van eeuwen wordt haast zichtbaar en tastbaar aan de oude muren die tussen de latere bouw hebben overleefd. Tussen de sjoel en de zeven steegjes, tussen de Geertekerk en Ste Gertrudis, het Geertruudhuus en de Grieks-Orthodoxe kerk iets verderop.

Willem Barnard, die zijn laatste levensmaanden woonde tegenover de zijkant van de kerk aan het ingetogen Geertekerkhof, zag uit op dit stukje Utrecht dat tot ons blijft spreken. Zelfs al zijn de mensen van toen gestorven. Willem prees de stilte, hij hield niet van lawaai dat alleen maar de vergetelheid dient.

Maar hoe werkt het dan, als we toch bij die ander willen zijn, met een beetje zon misschien zodat wij vrolijk verder kunnen gaan?

Het is dit keer een brief met veel vraagtekens. Daar kon ik niet onder uit.

Ja Roland, dan hebben we het nog niet gehad over ‘onze’ martelaar Laurentius die wij in het kerkboek op 10 augustus gedenken. Hij was een heilige diaken in Rome die het geld van de gemeente beheerde. De keizer wilde dat hij de kerkekas overdroeg aan de overheid, maar Laurentius gaf meer om de armen dan aan het geld en zelfs eigen leven. Hij schonk wat er was, snel weg aan de bedeelden en vertelde de keizer dat zij de werkelijke schat van de kerk vormen en dat hij daar maar moest halen wat er te halen viel. Laurentius is geroosterd, levend en wel, een grootmartelaar van de kerk van Rome. In het jaar 258, ook al een tijd geleden. Hebben we de bladzijden van ons kerkboek afgelopen dagen niet wat te haastig en onaangedaan omgeslagen?

Komende zondag leven wij een dag vooruit. Dan vieren wij het feest van de Ontslaping van Maria, de Moeder van onze Heer. Onze Lieve Vrouwe. Zij is een gelukzalige dood gestorven belijdt de Kerk de eeuwen door. Maar wel met een zwaard door haar ziel.

Dag Roland, alle goeds!