Brief aan een goede vriend (28)


Beste Roland,

Een merkwaardige week hebben we achter de rug. Toen dagen lang schitterend nazomerweer met een heerlijke temperatuur en veel zon. En dan op dinsdag de omslag naar de herfst. Kou, regen en wind, wolken en dat typische gevoel dat dit met zich meebrengt.

Je zult zeggen dat dit op zichzelf niet zo bijzonder is. In Nederland komt hert regelmatig voor dat het éne weertype het andere aflost, zelfs op één en dezelfde dag. Waarom dan dit verhaal?

Het heeft te maken met twee bijzondere dagen in deze voorbije week, dagen die ons aanspreken in ons geloof. En daar hebben wij het graag over, wij tweetjes en mensen die regelmatig met ons meedenken. Zon, wind en storm in mensenlevens. Dat komt voor, dat herkennen wij, dat kan je zo wel zeggen.

Afgelopen dinsdag 4 oktober, was het Werelddierendag. Iemand moet dat hebben bedacht en het initiatief is aangeslagen. Zozeer dat het de wereld is over gegaan. Hoe is dat mogelijk en waarom op deze dag, 4 oktober?

Onze kerkelijke datum brengt uitkomst. Het was de feestdag van St.Franciscus van Assisi, de man van het zonnelied, die preekte tot de vogels die beter konden luisteren dan menig mens. De man met een grenzenloze liefde voor al wat leeft en die zich wilde vergelijken met het kleinste van Gods schepselen. Een mens, aangeraakt door de grenzeloze liefde van Christus, een man van de Geest, van de dank en de lofprijzing waar hij vol van was.

Het leven van Franciscus begint met een bekeringsgeschiedenis, wardoor hij op drastische wijze nieuwe inzichten krijgt en zich los maakt van elke vorm van luxe en overbodige genoegens. De rijkdom van zijn vader wijst hij af om de armoede te ondervinden die veel mensen in zijn dagen, het einde van de twaalfde eeuw, dagelijks moesten ondergaan. In het vervallen kerkje van San Damiano bij Assisi hoorde hij toen hij bad voor het grote kruisbeeld, de stem van de Heer die hem opriep de kerk te herstellen. Korte tijd later kwam de Heilige Geest over hem en terwijl hij in geestverdrukking raakte, begreep hij dat het niet ging om wat metselwerk aan San Damiano maar om de vernieuwing van de kerk in de harten van de mensen en in hun doen en laten.

In 1208 hoert hij het evangelie van de uitzending van de leerlingen en hij hoort daarin zijn eigen levensopdracht. Met twaalf gezellen vormt hij een communiteit in Portiuncula in de vlakte bij Assisi, in de kleine verlaten kerk van Maria van de engelen. Het is aangrijpend om daar te zijn, in die enorme basiliek die in onze tijd alles overkoepelt wat uit respect en diepe geloofsverbondenheid met zorg is bewaard.

Franciscus en zijn broeders vormden een charismatische gemeenschap waar de vreugde om Gods nabijheid de boventoon vierde maar waar ook nederigheid en boetvaardigheid een belangrijke plaats innamen.

De mensen, ook zijn eigen metgezellen hebben zich wel afgevraagd waarom de3 hele wereld Franciscus naliep? Hij was niet rijk, niet knap om te zien, hij kon als diaken niet goed preken en hij werd ook nog ziekelijk. Aan het einde van zijn leven een worm en geen mensen, zoals de lijdende knecht van de Heer uit het boek Jesaja. Hij droeg de wondetekenen van Jezus in zijn lichaam alsof hij zelf gekruisigd was, hij leed pijnen en stierf bijna blind.

Maar hij werd een bijbel voor de armen, door God geroepen om elke dag een lege bladzijde te worden waarop de Heer opnieuw zijn evangelie te boek kon stellen. Hoe dieper wij doordringen in het mysterie dat Franciscus is en dat hij is gebleven ook voor zijn naaste broeder, hoe minder wij de vraag kunnen beantwoorden: wat is er overgebleven van zijn identiteit? Misschien zijn onstilbaar verlangen zelf te verdwijnen om met Christus te zijn.

Velen die in onze tijd geroepen zijn om van week tot week te prediken, ervaren het als moeilijk en uiterst zwaar om de boodschap van het evangelie op bewogen en overtuigende wijze over te dragen aan de gemeente.

Franciscus wist soms lang niet altijd wat hij moest zegen tot de mensen, ook als hij zich goed had voorbereid. Hij vond dat de prediker eerste uit zijn persoonlijk gebed moest putten wat hij laster in zijn preek aan de mensen doorgeeft. De kracht van zijn preken kwam uit een mysterieuze diepte van zijn hart. Zijn woord was als een laaiend vuur dat door merg en been ging. Hij preekte met heel zijn lichaam en zijn hoorders voelden zich vaak meer gesticht door zijn optreden dan door zijn woorden. Hij was een mens van vrede en bracht vrede aan allen die oog in oog stonden met deze mens die hem wist te betrekken bij de zui9verste lofzang en aanbidding. De mensen van zijn tijd zagen hem als een verschijning uit een andere, door de profeten voorzegde wereld, waarin allen, klein en groot, jong en oud, God zullen kennen en beseffen dat zij door Hem gekend worden en bemind.

Franciscus was in diepste sacramenteel één met Christus, de Mensenzoon die hem bewoonde en waardoor zijn leven een grandioos werk is van Gods handelen.

Als je nu meer wilt weten over Franciscus, kijk dan in Vieren en gedenken, blz. 158 vlg.

Je hebt inmiddels wel gemerkt.,Roland, dat ik goed in de zon heb gezeten!

Daarom nog de eerste strofe van het Loflied van broeder zon. Hij dichtte dit lange Zonnelied als het loflied der schepselen, na een lange nacht van pijn en kwelling. Hij ontving toen de zekerheid, dat zijn ziekte en de wondetekenen het onderpand waren van de erfenis van het Koninkrijk in het licht.

Allerhoogste,almachtige goede Heer,

U zij de lof, de roem en de eer

en alle zegeningen.

Aan U alleen Allerhoogste

komen ze toe

en geen mens is waardig

U te noemen.

Wees geloofd, mijn Heer

met al uw schepselen,

speciaal Heer, broeder zon

die de dag is

en ons door zichzelf verlicht.

In zijn stralende schoonheid

en zijn goede glans

is hij van U, Allerhoogste

Het symbool.

Maar na dinsdag sloeg het weer om en kwam de herfst. Wat een verschil maakt dat met al die dagen daarvoor.

Wat een verschil tussen het leven van St. Franciscus en zijn gezellen en het leven van ons mensen, zoals dit op een dag als vandaag, Grote Verzoendag, ons onbarmhartig wordt voorgehouden.

We zouden in deze weken stilstaan bij de joodse Geduchte dagen, er aandacht aan geven. Vandaag is het weer zover, op deze uiterst belangrijke dag in het leven van joodse mensen die uit hun geloof leven.

Maar je moet wel heel ver uit het zicht zijn geraakt wil je deze dag niet ernstig nemen. Ik heb in Jeruzalem, in de stampvolle grote synagoge, in de namiddag van Grote Verzoendag, tussen de mensen gezeten. Ver weg achter op een hoge galerij. Daar zaten er veel, vaders die met hun zoon waren gekomen om althans dit laatste van deze Ontzagwekkende dag in sjoel mee te maken. En er bij te zijn in die laatste momenten als de sjofar zijn tonen blaast, erbij te zijn voordat de poorten van de vergeving gesloten worden.

Het is volksgeloof, maar is het niet juist dit wat in de harten van de mensen sluimert en soms een uitweg zoekt?

De mensen sloegen het gebedskleed om het hoofd. Toen bad de mensenmenigte:

Hoor, Israël. de Eeuwige, onze God, de Eeuwige is EEN.

En daarna 3 maal:

Geprezen de Naam van zijn Koninklijke Majesteit, voor alle eeuwigheid.

En daarna 7 maal:

De Eeuwige, Hij is God!

Toen blies de sjofar voor het laatst een tekie’a. En de storm ging liggen en het werd zeer stil.

Over die stormen en over de regen en de kou spraken we al in het begin van deze brief. Op Grote Verzoendag schijnt niet de zon die ons koestert met warmte en

een blij gevoel, maar breekt het onweer los.

De widdoej de zondenbelijdenis wordt gezegd, een smeekgebed om vergeving dat een wanhoopskreet is van de hele gemeenschap, niet van een enkeling. Er is geen ontkomen aan, niemand kan zich beter achten dan de medemens, die ook je naaste is in het kwaad.

Geen mooi weer, onzekerheid, wie zal voor U bestaan, o God?

Het gebedenboek vult op deze dag vele pagina’s met menselijke schuld en ellende die niet wordt verzwegen.

Maar God is een God van vergeving en verzoening, die kwijtscheldt wat een mens misdaan heeft, die de zwakheden kent en zijn volk niet verstoot voor eeuwig.

Het was een wonderlijke week, Roland vol rijke gedachten.

Dag, alle goeds.