Brief aan een goede vriend (38)

Beste Roland,

We hebben in onze woonplaats een burgemeester waar we trots op kunnen zijn. En omgekeerd vertelt hij aan iedereen die het horen wil en als de gelegenheid zich voordoet, dat hij trots is op deze gemeente, trots dat hij mag samenwerken met zovelen die zich willen inzetten voor het welzijn van hun medemensen. En dan gaat het niet alleen om inwoners, maar ook om de vele bezoekers uit de regio en verder uit het land. Om te winkelen vooral want wij bezitten een groot bestand aan winkels en bedrijven van allerlei aard. Niet alleen de burgemeester is trots op zoveel bedrijvigheid. Want er is een voortdurende ontwikkeling gaande en dit willen we best laten zien. Aan elkaar, in de samenwerking van onze handel en industrie.

We zijn blij met onze scholen en het grote aanbod aan allerlei soorten onderwijs.

Het meest opvallende is wel de vernieuwing van het centrum van onze gemeente.

Na de ondergang van de textielfabrieken in de zeventiger jaren en de verdwijning van de sigarenindustrie in de volgende jaren, veranderde het beeld van het oude dorp met zijn rokende schoorstenen en kleine behuizing.

De fabrieken zijn afgebroken, er kwamen nieuwe wijken voor een groeiende bevolking en op een gegeven momenten groeide ook het besef dat de herinneringen aan het verleden respect en aandacht verdienden. Dat vinden we nu terug in de herinrichting van het centrum waar goede architectuur en slimme oplossingen stads wonen en creatieve rust combineren. De Cultuurfabriek met zijn meervoudige bestemming en het grote appartementengebouw Tricotage spreken voor

zich en eerder was er al naast het mooie vergrote gemeentehuis het wooncomplex Sajet, gelegen aan de Brouwersgracht, een opengelegd water, draagt bij aan de gezelligheid en de intimiteit van dit nieuwe centrum, een uitbreiding van het bestaande.

Op cultureel gebied is er van alles, theater, kunstuitleen, bibliotheek, documentatiecentrum, een onderwijscentrum voor muziek en dans, het historisch museum.

Als je onze burgemeester aan het woord laat en hij is lang niet de enige, valt er nog veel meer op te sommen. Wensen zijn er genoeg, niet alles lukt evengoed, het vraagt tijd en het kost geld, maar dat voert niet de boventoon.

Ook niet dat we de tijd tegen hebben, dat er veel mensen met lage inkomens zijn, vooral onder de Marokkaanse gezinnen, de generaties na de komst van de gastarbeiders, toentertijd aangetrokken door de florerende industrie.

En dat moet ook nog gezegd worden; de ondernemers van de verdwenen bedrijvigheid hebben zich niet met hun geld uit de voeten gemaakt toen het allemaal niet meer ging. Zij investeerden in nieuwe ondernemingen en wisten veel van hun mensen aan het werk te houden, zij deden aan herscholing en het onderwijs ging met sprongen vooruit. De dorpse achtergrond en vooral de invloed van de kerken die toen en ook nu het denken van de mensen bepaalden, veroorzaakten een solidariteit die voorbeeldig was en die nog steeds merkbaar is.

De directeur zat met zijn arbeiders op zondag in de kerkbank, ze zongen dezelfde psalmen en op maandag kenden ze hun eigen rol en gedroegen zich daarnaar.

Onze gemeente is gegroeid. Er zijn veel nieuwe mensen die belangstelling hebben voor ons verleden en hun bijdragen leveren.

De burgemeester weet daar alles van. Hij en velen in de gemeente die wat te zeggen hebben, weten dat er verdiend moet worden, maar onderkennen ook het gevaar dat alles moet uitmonden in de economie. Niet alleen de Cultuurkoepel bestrijdt dit, maar ook de mensen die met veel ambitie aan verbetering van het leefklimaat en de nieuwe ondernemers werken mee aan de sfeer en de beleving die een woonplaats voor mensen aantrekkelijk maakt.

Nu ik hier ben aangekomen ben ik bang dat het bij je overkomt als te mooi, te overdreven en te eenzijdig. Er moet toch immers veel meer te zeggen als je het persé wilt hebben over je woonplaats?

Nog een keer de burgemeester. In een pas verschenen promotie uitgave, een stadsglossy in slecht Nederlands, merkt hij op dat veel inwoners niet beseffen hoe bijzonder hun gemeente is. We kunnen niet elke dag overzien wat er allemaal speelt in dit grote dorp met stadse allure.

En ook is het zo dat een deel van de bevolking het wel gelooft zolang het hen niet persoonlijk raakt. Natuurlijk is men erop uit om een gunstig en inspirerend beeld te geven. Dat gebeurt in woord en daad. Het is zinloos om de negatieve kanten die elke samenleving kent, uit te vergroten en daarmee het positieve beeld te vertekenen. Mensen worden boos als dat gebeurt en anderen beneemt het de lust om betrokken te zijn.

Dat is precies wat er nu gaande is met het laatst verschenen nummer van De Oud-Katholiek. Je vindt het onbegrijpelijk dat de redactie met deze uitgave is gekomen. Mensen denken toch al gauw dat er een mooi kerstnummer de bus in rolt, maar dan dit! Je hebt zo je gedachten over de moeilijkheidsgraad en je vreest dat de meeste mensen niet aan echt lezen toekomen. Wel goed, maar op een verkeerd moment op een verkeerde plaats gebracht.

En je bent ronduit boos over het toppunt van miskenning, namelijk de stunt om waar en niet waar tegenover elkaar te stellen. Onze presentatie zoals wij die naar buiten brengen wordt als waar weergegeven en dan denk ik even aan mijn woonplaats; het is allemaal waar, maar misschien wat extra opgepoetst en geaccentueerd. Een trotse burgemeester en een trotse bisschop, wat is er fout mee? Misschien is de liefde voor de zaak nog wel de voornaamste drijfveer om het mooie en het goede naar voren te halen.

Dat laatste ontbreekt in de stukjes ‘niet waar’. Ik ben het met je eens, dat de toon koud en zakelijk overkomt, zelfs kwetsend voor mensen die met hart en ziel

meeleven met het wel en wee van hun parochie (tje). Want dat komt er nog bij; als er sprake is van tekorten en zaken die blijven liggen, heeft dat in de meeste gevallen te maken met een klein aantal parochianen dat verspreid woont en op de doordeweekse dagen niet in staat is veel activiteiten op te zetten.

We weten allemaal dat de oecumene het slecht doet en dat het heel moeilijk is om mensen te interesseren voor vergaderingen en bijeenkomsten van allerlei aard. Ik zie dat om mij heen en het is overal hetzelfde.

Hoe men het in de bol haalt om te spreken van ritualisme, van moeilijke en onbegrijpelijke gezangen, waarbij ook de domme organist het moet ontgelden?

Het is ook mij een raadsel, maar het brengt ons zeker niet in de kerststemming

En zo gaat het verder. Er is geen onderdeel van ons kerkelijk leven dat niet onder de spiegel van de redactie wordt gelegd en onderworpen aan dwaze beweringen. Onze mooie historische kerkgebouwen werken vervreemdend op de onvermoede bezoeker, die te maken krijgt met een priester die met de rug naar de mensen onbegrijpelijke taal uitslaat, gekleed in museumstukken.

Het allerergste van dit alles is dat de Oud-Katholieke kerk zich nog nooit uitdrukkelijk positief heeft uitgelaten over homoseksualiteit! Dat onze kerk zo ver als mogelijk is gegaan om bij homofiele mensen te kunnen zijn op belangrijke momenten van hun leven en dat zij zonder enige belemmering welkom zijn in onze parochies, is blijkbaar niet voldoende.

En om dit droeve verhaal af te sluiten; ook de bisschop en zijn gezag worden betwijfeld, de IBC trekt teveel aan zich toe, de Synode functioneert niet goed door bisschoppelijk overwicht en de gemeenteleden tonen te weinig belangstelling voor het bestuurlijke werk van de parochie. En vrijwilligers zijn ook al moeilijk te vinden.

Tot slot wordt ons een gewetensvraag voorgehouden: welke Oud-katholiek durft zonder zweethanden deel te nemen aan de grote Bijbelquiz?

Als dit het ergste is moeten wij ons maar niet teveel laten inpakken door deze redactionele uitwas. Waarbij de vraag overeind blijft: wat is waar en wat is niet waar? Een interessante vraag om mee bezig te zijn- we doen al niet anders in de kerk- maar dan gesteld op de juiste plaats en op de juiste tijd.

Laten we nu toch vooral bezig zijn met de Advent en elders zoeken wat dit nummer van De Oud-Katholiek ons niet heeft kunnen geven.

Dag Roland, alle goeds op weg naar kerstmis!