Onlangs hadden de geestelijken een studiedag over moraaltheologie, die gaat over wat goed of niet goed is om te doen.
De reflectie daarop heet ethiek.
Bij het nadenken over de relatie van het handelen en het geloof moest ik denken aan de gevleugelde uitdrukking ‘practice what you preach’.
De gedachte achter deze uitspraak is dat uit je daden blijkt wat je gelooft. Het evangelie verkondigd vanaf de kansel, beleden en beaamd op zondagmorgen moet gedaan worden in de dagen erna.
De mond vol hebben over een betere wereld is een gotspe als er niets van blijkt in de praktijk van alledag.
Vorige week zondag hield emeritus bisschop Joris een preek waarin een mooi beeld zat.
Hij sprak over het kruispunt van het niet weten. Besluiten neem je voortdurend.
Meestal is die keuze niet moeilijk. Maar soms zijn er momenten dat het niet gelijk duidelijk is wat het beste is om te doen.
Maar juist op die momenten komt het aan. Die zijn beslissend. Waardoor laat je je dan leiden?
Na de studiedag bleef dit onderwerp nog even sudderen in mijn hersenpan.
Een oud-katholieke moraal valt of staat, als ik bij mezelf te rade ga, met een geregelde kerkgang en een goed geheugen. Want als het erom spant dan komt het aan op wat in jou naar boven komt: al die lessen die werden gelezen op zondagmorgen.
Op het kruispunt van het ‘niet-weten’ komt het aan op het ‘ge-weten’.
Als het om de praktijk gaat, het handelen, heeft een mens het meest aan een veelvuldige gepraktiseerde kerkgang.
Die slijpt de norm namelijk in, en vormt het geweten. Meer dan aan een uitwendige norm, een instantie die voorschrijft wat je moet doen, heeft een mens aan een verinnerlijkte eucharistische praktijk.
Beter dan in een handboek van geloof en zedeleer leest de mens in zichzelf de neerslag van een ascetisch, dat is een in de praktijk beoefend, geloof.
Pastoor Henk