Geen generalisaties meer

Een van de eerste dingen die ik leerde in mijn studie theologie is, dat je nooit kunt spreken over dé Joden of dé Christenen.
Er zijn altijd verschillende groepen Joden geweest en verschillende groepen Christenen. Het belang van diversificatie – het onderscheiden van de verschillende groepen – is, dat het generalisatie voorkomt.

Als je niet aan diversificatie doet, dan ontstaat het risico dat je bijvoorbeeld alle Joden verantwoordelijk houdt voor wat de regering van de staat Israël doet in Gaza en op de Westelijke Jordaanoever.
Of je houdt alle Gazanen verantwoordelijk voor wat Hamas deed op 7 oktober 2023. Beide met rampzalige gevolgen.

De gedachte dat dé Joden schuldig zijn aan de kruisdood van Jezus Christus heeft eraan bijgedragen, dat Joden eeuwenlang zijn gehaat, vervolgd en omgebracht.
De gedachte heeft kunnen ontstaan onder andere, omdat de evangelist Johannes in de hoofdstukken over het lijden en sterven van Jezus Christus het Griekse woord ‘Joden’ zowel gebruikt voor het Joodse volk als voor de Joodse leiders.
Als je dat Griekse woord steevast met ‘Joden’ vertaalt, krijg je vreemde zinnen zoals deze: ‘Na deze gebeurtenissen vroeg Josef van Arimatéa – die een leerling van Jezus was, maar uit angst voor de Joden in het geheim – aan Pilatus of hij het lichaam van Jezus mocht meenemen’ (Joh. 19, 38).
Is dit niet vreemd: Josef van Arimatea, zelf een Jood, is bang voor de Joden?

Tijdens het onderzoek naar het gebruik van de NBV21 in de oud-katholieke liturgie hebben de leden van de onderzoekscommissie gemeend te kunnen uitgaan van de gedachte dat Josef van Arimatea mogelijk eerder bang was voor een specifieke groep van Joden, die een leidinggevende positie hadden, dan voor dé joden in het algemeen.
Volgens de evangelist Marcus was Josef van Arimatea (Marc. 15, 43) in de NBV21 namelijk een vooraanstaand raadsheer.
Bedoeld is waarschijnlijk dat hij lid was van de Joodse Raad (het Sanhedrin).
Hoe dan ook, hij behoorde tot de rechtgevende en uitvoerende macht in Jeruzalem. Uit hoofde van zijn functie kon hij vermoeden wat een volgeling van Jezus te wachten stond en valt het te begrijpen dat hij bang was.

De commissie, verantwoordelijk voor de aanpassing van de NBV21 voor gebruik in de liturgie van de Oud-Katholieke Kerk, heeft hiervan uitgaande voorgesteld om het Griekse woord in Joh.19, 38 als volgt te wijzigen: ‘Na deze gebeurtenissen vroeg Josef van Arimatéa – die een leerling van Jezus was, maar uit angst voor de Joodse leiders in het geheim – aan Pilatus of hij het lichaam van Jezus mocht meenemen’.

Ook op andere plaatsen is diversificatie toegepast, zoals ‘Als mijn koningschap bij deze wereld hoorde, zouden mijn dienaren wel gevochten hebben om te voorkomen dat Ik aan de Joodse leiders werd uitgeleverd’.
In plaats van ‘Als mijn koningschap bij deze wereld hoorde, zouden mijn dienaren wel gevochten hebben om te voorkomen dat Ik aan de Joden werd uitgeleverd’ (Joh. 18, 36).
 
En
 ‘Vanaf dat moment wilde Pilatus Hem vrijlaten. Maar de Joodse leiders riepen…’ in plaats van ‘Vanaf dat moment wilde Pilatus Hem vrijlaten. Maar de Joden riepen…’ (Joh. 19, 12).
 
En
 ‘Het was voorbereidingsdag, en de Joodse leiders wilden voorkomen dat de lichamen op sabbat, en nog wel een bijzondere sabbat, aan het kruis zouden blijven hangen’ in plaats van ‘Het was voorbereidingsdag, en de Joden wilden voorkomen… enz.’ (Joh. 19, 31).
 
Op sommige andere plaatsen zijn met het Griekse woord ‘Joden’ niet de Joodse leiders maar zij die buiten de residentie van Pilatus (Pretorium) staan bedoeld, zoals in Joh. 18, 38 en Joh. 19, 14.
Hier zijn ‘de Joden’ vervangen door ‘de menigte’. 
Het opschrift dat Pilatus laat aanbrengen op het kruis ‘Jezus van Nazaret, koning van de Joden’ is niet gewijzigd.
Een nuancering of specificering, bijvoorbeeld door te vertalen ‘van de Judeeërs’, zou generalisatie onmogelijk maken.
Maar in dit geval zou dat dan ook gevolgen hebben voor de universele betekenis van de kruisdood voor alle Joden, of ze nu woonachtig waren in Judea (Judeeërs), Galilea, Iturea, Trachonitis, of welke landstreek dan ook.

U zult het lezen van de passielezing inclusief de aanpassingen kunnen meemaken in de Goede Week en wel in de middagviering van Goede Vrijdag.
Het is te hopen, dat deze frisse vertaling met zijn aanpassingen leidt tot een helder verstaan van de betekenis van het lijden en sterven van Jezus Christus.
En dat hiermee wordt voorkomen, dat er ooit nog gedacht wordt dat dé Joden schuldig gehouden moeten worden voor de kruisdood van Jezus.
Laten we de lijdenstijd liever benutten voor zelfonderzoek, en niet de schuld bij een ander volk leggen.
Dan zal de week voor Pasen, met recht een ‘Goede’ Week zijn, en de dag van zijn sterven een ‘Goede’ Vrijdag.


In dit verband is het goed om toch maar weer eens het gedicht van de dichter en vertaler Jacobus Revius (1586 – 1658) te citeren:

 Hij droech onse smerten

T’en zijn de Joden niet, Heer Jesu, die u kruisten,
noch die verraderlijk u togen voort gericht,
noch die versmadelijk u spogen int gezicht,
noch die u knevelden, en stieten u vol puisten,

t’en zijn de krijgslui niet die met haar felle vuisten
den rietstok hebben of den hamer opgelicht,
of het vervloekte hout op Golgotha gesticht,
of over uwen rok tsaam dobbelden en tuisten:

ik bent, o Heer, ik bent die u dit heb gedaan,
ik ben den zwaren boom die u had overlaên,
ik ben de taaie streng waarmee gij ginkt gebonden,
de nagel, en de speer, de gesel die u sloeg,

de bloed-bedropen kroon die uwen schedel droeg:
want dit is al geschied, eilaas!, om mijne zonden.

Pastoor Henk