In de vorige Nieuwsbrief is door het kerkbestuur bekend gemaakt dat we ons richten op het organiseren van parochieactiviteiten die in het kader staan van ontmoeting. Dat betekent meer dan gezelligheid en plezier.
Het betekent ook kennis krijgen aan elkaar, weten wat een ander beweegt. In gesprek gaan over wat je inspireert schept verbondenheid.
Het maakt je ontvankelijk voor wat voor ons ligt. Jan Wit eindigde zijn lied Het woord dat u ten leven riep door te dichten:
‘rondom u klinkt de stem van God:
vrijspraak, vertroosting en gebod,
vlak vóór u ligt de weg ten leven’ (OKG 511)
Zeg nu zelf. Als de dichter niet zegt ‘rondom u klinkt de stem van God’ zouden we die stem niet horen en zou het ons ontgaan wat die stem te zeggen heeft.
En als de dichter ons niet wijst op de weg ten leven – (zie toch:) vlak vóór u! – zouden we die weg niet eens opmerken.
Als geen ander verstaat de dichter de kunst om onze ogen en oren te richten op de werkelijkheid die er wel is, maar die we niet zien en horen. Niet alle parochianen zijn dichters.
Maar we komen een heel eind als we het proberen. Want tijdens onze parochieontmoetingen verstaan we de kunst van deze geestelijke dienst aan elkaar: elkaars ogen en oren te richten op wat er wel is, maar wat ons op het eerste gezicht ontgaat. Het goede woord, het blijde nieuws moet je immers worden aangezegd. Er zijn zovele voorbeelden hiervan.
Neem Jacob die uitroept ‘de Heer is op deze plaats, en ik wist het niet!’ (Genesis 28,16). Waarom wist hij het nu wel? Omdat op diezelfde plaats die hij eerder nog beschouwde als zijn laatste rustplaats de Heer hem nabij kwam en tot hem sprak.
Neem degene die voor dag en dauw opstaat om de wijsheid te vinden. Onvermoeibaar zoekt hij en vindt haar uiteindelijk … voor de deur van zijn huis! (Wijsheid 6,14).
Onze redding is veel dichterbij dan we geneigd zijn te erkennen. Het is als met een reiziger die heel zijn leven in verre oorden heeft gezocht naar geluk, en die, eenmaal oud geworden, haar vindt als hij terugkeert naar het huis waaruit hij ooit als jonge man is weggegaan. Augustinus leert:
‘Laat heb ik U lief gekregen.
Schoonheid zo oud en zo nieuw
laat heb ik U lief gekregen.
Zie, U was binnen en ik was buiten,
en daar zocht ik U. (Belijdenissen X, 27, 38)
Het is voor Augustinus laat, maar niet te laat. Maar het spijt hem wel dat Hij God als de volmaakte Schoonheid niet eerder heeft gezien, terwijl Hij zo dichtbij en zo innerlijk was. Zelfs de apostel Petrus bemerkt in de cel waarin hij is gevangen gezet niet de engel van de Heer die bij hem staat. Hij ziet zelfs niet het licht dat in zijn cel straalt. De engel moet hem een por in zijn zij geven om hem wakker te maken en hem zeggen dat hij haastig moet opstaan. (Handelingen 12,7).
Dáárvoor zijn onze ontmoetingen: dat de een voor de ander die por is in zijn zijde en die stem die zegt: sta haastig op! Om de ogen te richten op het licht dat stralend onze cel verlicht.
Pastoor Henk