Zaterdag 11 oktober 2008
Dichter en psalmberijmer Willem Barnard (88) kreeg zaterdag een bronzen buste aangeboden. Barnard mag er nog een tijdje naar kijken, daarna gaat die ,,sukkel op een sokkel” naar het Letterkundig Museum.
In de Geertekerk in Utrecht zaten zaterdag tweehonderd mensen voor de ‘oecumenische lieddag’. Maar het hoogtepunt van de middag ligt rond half drie, en dat is te merken. Steeds druppelen er mensen binnen, totdat er uiteindelijk meer dan driehonderd zijn. Sytze de Vries, initiatiefnemer voor het bronzen beeld van Barnard, kondigt aan dat de bejaarde liedboekdichter, ook bekend onder zijn schuilnaam Guillaume van der Graft, straks binnen zal komen. Barnard, aan een rolstoel gebonden sinds een ongeluk in 2007, kan niet meer een hele middag bijwonen.
Als Barnard binnen is, vertelt De Vries dat de dichter zich vroeger wel eens overspelig voelde, heen en weer geslingerd tussen zijn liefde voor de dichtkunst en het kerklied. Pas toen hij die tegenpolen met elkaar in gesprek bracht, is Barnard een groot dichter geworden, stelt De Vries, ook voor de kerk.
Barnard noemt de Bijbel graag ,,de mooiste bibliotheek ter wereld”, en dat tekent zijn hele werk, typeert De Vries: ,,Hij wil voortdurend het vuur in de woorden van de Schrift oprakelen, ook al leek dat soms ook wel poken in de asla van de kerk.”
Barnard heeft de bronzen kop, gemaakt door beeldhouwer Dennis Coendraad, al een paar dagen op zijn bureau staan. Hij spreekt van ,,die sukkel op een sokkel”. De buste zal uiteindelijk terechtkomen in het Letterkundig Museum, in de portrettengalerij. ,,Tussen de koppen van Johan C.P. Alberts en Henriëtte de Beaufort”, zei directeur Anton Korteweg. ,,Die zijn beiden geheel vergeten, dus ik waarschuw maar vast. Maar even verderop staan J.C. Bloem en P.C. Boutens, en daar zal Willem Barnard zich beter bij thuisvoelen.”
Volgens De Vries betekent de bronzen kop voor het Letterkundig Museum niet dat de kerklieddichter een ,,museale duurzaamheid” wordt toegewenst. ,,Want daar ben je maar een herinnering. Ik wens je veeleer een opstanding op ieders tong, uit ieders keel. Ook in die uitgedoofde asla van de kerk.”
Barnard verdient zijn plek in het Letterkundig Museum, zei directeur Anton Korteweg, ,,niet alleen omdat hij in de jaren vijftig de stoot gaf tot de verbetering van het kerklied, maar ook om zestig jaar dichterschap in eigen praktijk”. Hij typeerde Barnard als een dichter die zijn eigen weg gaat, authentiek en autonoom.
Korteweg vertelde hoe hij het werk van Barnard leerde kennen via de psalmberijmingen en het werk voor het Liedboek voor de Kerken. ,,Als knaap heb ik de psalmen en gezangen kapotgelezen tijdens de vervelende diensten van de hervormde kerk in Zevenbergen. Daar is mijn kennis van de psalmen aanmerkelijk gegroeid.”
Een koor zong na de onthulling van het beeld huiveringwekkende regels, die Barnard opschreef na het overlijden van zijn vrouw Katinka.
Er sneeuwt een eeuwige stilte.
Gij zijt niet te beschreeuwen, geen
tongval bereikt uw overzij.
Dan rijdt initiatiefnemer De Vries Barnard in zijn rolstoel het podium op. Die kijkt automatisch naar de lezenaar, oudergewoonte, maar er zit iets van angst in zijn blik nu hij zich realiseert dat hij daar onmogelijk meer bij kan. Als de microfoon naar beneden is bijgebogen, en na een kort ,,dag allemaal” begint hij gedichten voor te lezen. Hij zegt er niet veel over, behalve als een gedicht wel heel nadrukkelijk een geloofsperspectief opent.
,,Het geloof heeft veel voor mij betekend. Omdat ik er naar halsreikte, reikhalsde, en het toch maar moeizaam te pakken kreeg.” En even later: ,,Dat geloven, daar zit ik nou eenmaal onherroepelijk aan vast. Ik wil er ook niet los van.”
Dat klinkt weerbarstig en dat is het ook. Barnard maakt niet veel woorden vuil aan het eerbetoon in brons, en verstopt zich achter zijn grapjes. ,,Veel dank aan Sytze, Dennis Coenraads en veel dank ook aan de mensen die ik vergeet te bedanken.”
Dan reikt uitgever Kees Korenhof hem zijn nieuwe boek uit, Orthodox of niks. Barnard deelde Korenhof, uitgever van een nogal vrijzinnig fonds, de titel ooit met ,,vilein genoegen” mee, maar nu onthulde de dichter hoe de titel ontstond. ,,Het boek is opgedragen aan Guus Sötemann, hoogleraar Nederlandse letterkunde in Utrecht. Hij en ik waren het over allerlei dingen oneens, en dat is een uitstekend fundament voor vriendschap. Over één ding waren we het wel eens: we hadden een grote hekel aan het ietsisme dat vandaag zo populair is. Als we moe waren van het daarover eens zijn, riep ik uit: ‘Guus, orthodox of niks!’. Waarop hij riep: ‘Oke Willem; jij orthodox, ik niks.”
Dan ineens mompelt Barnard, een schuine blik op zijn strenge bronzen kop werpend. ,,Het is zo’n eer om bij de kopstukken te mogen zijn dat ik er helemaal beduusd van ben.”