Palmzondag 5 april 2009

Eucharistieviering met palmprocessie

   Intocht van Christus in Jeruzalem, Giotto di Bondone, Padua, 1306

Celebrant in deze Eucharistieviering mét palmprocessie is de aartsbisschop van Utrecht, mgr. dr Joris Vercammen, geassisteerd door pastoor J.V. Kinneging. Extra muzikale bijdragen komen van het Oud-Katholiek Vrouwenkoor en Eveline M. Jansen, orgel en directie. De Eucharistieviering wordt omlijst door het koraal (gezongen tijdens de communie ) en gespeeld met vele variaties, voor en na de dienst en tijdens de Communie “Sei gegrüsset , Jesu gütig”van Joh. Seb. Bach.(1685-1750).

Sei gegrüsset Jesu gütig, über alles Maas sanftmütig!. Ach, wie bist du so zerschlagen und erduldest schwere Plagen. Lass mich deine Liebe erben, und darinnen selig sterben!. O, wie freundlich kannst du laben, Jesu alle, die dich haben; die sich halten an dein Leiden können selig einst abscheiden. Lass mich deine Lieb’geniessen und mein Leben drin beschliessen!.

Het ‘Stabat mater’ is een van de beroemdste Latijnse gebeden die uit de Middeleeuwen zijn overgeleverd. Als gebed kreeg de tekst al sinds de veertiende eeuw een grote verspreiding; in de vijftiende eeuw werd het als sequentia in de misliturgie opgenomen. Het gedicht is talloze malen vertaald, in alle talen van Europa, en werd door vele componisten op muziek gezet (weergaloos is het ‘Stabat mater’ van Pergolesi). Wie de dichter is geweest, is onbekend; een toeschrijving aan de franciscaan Jacopone da Todi (circa 1230-1306) is al sinds lang verlaten. Vermoed wordt dat de oudste versie in de dertiende eeuw in Frankrijk of Italië is ontstaan, wellicht in een franciscaans milieu, maar zekerheid hieromtrent heeft men niet. Met minder aarzeling neemt men aan dat de tekst oorspronkelijk bedoeld is geweest voor persoonlijke meditatie.

Onder meditatie verstaat men in dit verband een techniek van bewuste concentratie van gedachten en gevoelens op één religieus onderwerp, bijvoorbeeld het lijden van Christus of het verdriet van Maria. Door zich met grote intensiteit in het bijbelse relaas (of een weergave daarvan in woorden of beelden) te verdiepen, verplaatste de mediterende vrome zich in de beschreven situatie, werd hij in zijn fantasie als getuige, en zelfs als deelnemer, opgenomen in het gebeuren.

De onbekende dichter van het ‘Stabat mater’ heeft twee bijbelplaatsen als uitgangspunt van zijn gedicht genomen. Het evangelie van Lucas (2:35) verhaalt dat Maria en Jozef naar Jeruzalem reisden om hun pasgeboren kind aan God op te dragen. Toen zij de tempel binnengingen, werden zij aangesproken door een oude man, de ziener Simeon. Deze nam het kind in zijn armen, noemde het ‘een licht dat voor de heidenen straalt’, maar voorspelde ook dat Maria’s ziel eens door een zwaard zou worden doorboord. In het evangelie van Johannes (19:25) wordt verteld dat toen Jezus werd gekruisigd, zijn moeder, Maria de vrouw van Klopas en Maria Magdalena bij het kruis stonden. In het Latijn luidt het begin van deze zin: Stabant iuxta crucem Iesu mater eius… De dichter heeft beide citaten in de eerste strofen verwerkt.

De eerste vier strofen brengen de vrome christen die de tekst – lezend, luisterend of zingend – op zich in laat werken tot compassio, tot mede-lijden met de treurende moeder Gods. De strofen 5-10 vormen een reeks smeekbeden waarin haar gevraagd wordt, toe te staan dat de ‘ik’ – de ik-vorm onderstreept de persoonlijke relatie – naast Maria bij het kruis mag staan en deel mag nemen aan haar verdriet. Zij moge hem doen ontvlammen in liefde voor haar zoon en hem deelgenoot maken in Zijn lijden. Termen als inebriari (‘dronken worden’), inflammatus et accensus (‘aangestoken en gloeiend’) zijn afkomstig uit de beeldentaal van de mystieke liefde. Door deze brandende liefde voor de lijdende Christus hoopt de ‘ik’, onder Maria’s hoede en op haar voorspraak, de hel te kunnen ontgaan en de hemelse vreugde deelachtig te worden.