Brief aan een goede vriend (34)

Beste Roland,

Komende zondag is het weer zover; de laatste zondag van het kerkelijk jaar, de zondag van de voleinding zegt ons Kerkboek. Daarmee is ook het A-jaar voorbij en beginnen wij binnen de driejaarlijkse lezingencyclus met het B-jaar. In de komende tijd wordt nu voornamelijk gelezen uit het Marcus evangelie en omdat dit het kleinste is van de drie evangelieverhalen, zijn er heel wat aanvullingen uit het evangelie van Johannes, dat een heel eigen spoor volgt en in alle drie jaren aan bod komt. Vooral in de Paastijd is dit duidelijk.

De eerste lezing, dus de profeten en de geschriften uit het Oude Testament volgen de rector, dat wil zeggen het evangelie van een bepaalde dag. Tussen deze op elkaar betrokken perikopen, lezen wij uit de apostolische brieven en geschriften die we vinden in het Nieuwe Testament. Het is maar dat je het weet, het lijkt ingewikkeld maar dat valt wel mee.

Het kerkelijk jaar, het jaar des Heren, geeft ons meer dan reeksen schriftlezingen. Het vindt zijn bedding in de liturgie van de Kerk, in de dienst van het Woord die een onlosmakelijk onderdeel uitmaakt van de viering van de Eucharistie. Woord en Sacrament horen bijeen en de oudste bronnen van de kerkgeschiedenis tonen dit duidelijk aan.

Er zijn dus naast de vaste lezingen geleidelijk gebeden, liturgische teksten gezangen en liederen ontstaan, die niet alleen een sterk bewarende functie hebben, maar ook de rijkdom van de katholieke eredienst voor ons hebben bewaard. En nog steeds gaat dit proces door, vooral in onze westerse cultuur die veel aandacht en ruimte heeft voor vernieuwing. Het Orthodoxe Oosten is veel meer statisch en put uit de overgeleverde liturgische schat, met name ook de muziek van de onderscheiden tradities: de Byzantijnse, de Syrische, de Slavische, de Armeense, waarvan de Slavische ons het meeste aanspreekt. Grote Russische componisten hebben veel bijgedragen aan de bekendheid van de Orthodoxe kerkmuziek op traditionele melodieën.

Bij de samenstelling van ons vernieuwde Gezangboek is veel aandacht gegeven aan ons waardevolle overgeleverde bezit, naast het nieuwe dat vooral in de tweede helft van de vorige eeuw is ontstaan. De grote winst is bovendien dat het werk van onze eigentijdse dichters en componisten oecumenische bekendheid heeft gekregen. Het is nu niet meer voor te stellen dat in 1958 een ongewijzigde herdruk verscheen van het Gezangboek, dat midden in oorlogstijd, in 1942 aan de kerk werd aangeboden. Op 6 januari a.s. is dat 70 jaar geleden. Geheel eigen werk, zoals dat in die tijd paste toen alle kerken op zichzelf waren en het niet erg vonden om anderen uit te sluiten. Erg kritisch waren de mensen waarschijnlijk niet en wat niet te zingen was of een onmogelijke tekst, liet je gewoon voor wat het was. Veel was geliefd en herkenbaar, veel bleef ook onbekend. De vernieuwing van de liturgie heeft ook op dit terrein verrassend gewerkt. Het is een proces dat doorgaat en dat ons bij de tijd houdt.

Willem Barnard heeft ons aan het einde van zijn leven een lied geschonken dat is opgenomen in het supplement als onderdeel van de tweede uitgave 2006.van het OKG.

Willem Vogel- mogen zij beiden rusten in vrede- maakte een bijzondere melodie.

Talloos de liederen,

talloos al die nog niet geschrevene:

ook de nu nog niet levenden

zetten de dankzegging voort.

2. Lafenis: water dat wijn wordt,

brood, het vermenigvuldigde,

iedereen om te huldigen

Uw levengevende woord.

3. Voor alle man en voor ieder,

tongval van achter de einder,

naamval van IK ZAL ER ZIJN, de

Komende Die van voortaan!

4. Later geborenen weten

later gebeurende dingen_

eens te meer zullen zij zingen:

GOD IN HET MENSENBESTAAN,

O ZIE ONS AAN !

Wat een spanning in dit vers! Zó moest het worden afgedrukt om toch vooral te voorkomen dat er over heen wordt gezongen. Want Willem wist heel goed dat dit gevaar dreigt. Altijd weer. Zoals we ook maar al te vaak slecht luisteren als de Schriften opengaan.

In dit lied herken ik die laatste zondag van ons kerkelijk jaar en straks de Advent die er aankomt. De aankomst van de Messias die wij verwachten, de toekomst van onze Heer waaraan wij worden herinnerd bij de slotzegen aan het einde van het groot geschreven wonder dat Gods volk is toevertrouwd, waaraan wij deel mogen hebben, de EUCHARISTIE.

Nun kommt der Heiden Heiland, laat J.S. Bach ons zingen. Dat gaat met geweld omdat het zo geweldig is, dat Hij komt met macht.

Maar dat is toch niet het geweld waarvan sprake is in gezang 147 uit ons vorige boek.

Toen zongen we op de laatste zondag (van de gruwel der verwoesting):

Duiterste stonde slaat,

hoe zijn de dagen kwaad,

o, laat ons waken!

Want met een dreigend oog

zal van de wolkenboog

Christus genaken.

Zo zeggen wij dit niet meer. Misschien nog hier en daar in een uithoek van bange christenen door een bedenkelijk dogmatisch geloof neergedrukt, maar niet meer waar wij vertrouwen op de Rechtvaardige, die het verlorene brengt tot het hart van de Vader.

Gelukkig klonk dit in het vervolg van dit gezang ook wel door. Daarin wordt weliswaar duidelijk dat het kwaad geen toekomst heeft en dat het valt onder het oordeel, maar sterker is de genadevolle liefde van God die mensen bevrijdt en ze

het leven schenkt in eeuwigheid.

Hij komt met macht. De taal van de apocalyptiek (gedachten en voorstellingen over het einde van de wereld) komen wij in de Schriften tegen en ook in buiten-bijbelse bronnen en het boek Openbaring is er vol van. Toch is dit laatste geschreven als een troostboek voor mensen die werden getroffen door de vervolgingen in de begintijd van de Kerk. Wie zich vol verbijstering kan afvragen of er dan nooit een einde komt aan alle kwaad en geweld dat de wereld verduistert en die voor mensen onbewoonbaar maakt, verneemt dat de Eeuwige het heeft gehoord en niet onbewogen luistert naar het geroep van zijn volk.

Maar het kan nog mensen verontrusten. Een pastoor verwoordde dit in een brief aan de commissie van de liturgie; het maakt mijn mensen bang, kunnen deze lezingen niet vervangen worden ? Ze vragen om uitleg en het is de taak van de verkondiging om de gemeente te doen verstaan waarop het aankomt. Je kunt het huidige wereldgebeuren ook niet buiten blik houden. Maar we kunnen wel met de Kerk, gekomen aan het einde van een zorgelijk jaar, Advent vieren. Maranatha, de roep van de vroege christenen, heeft nog steeds betekenis: De Heer is gekomen, de Heer komt, de Heer zal komen!

De Kerk is met het volk Israel geroepen tot gedenken. In bijbelse zin is daarin de presentie van de Heer besloten. Hij is onder ons in Woord en sacrament, Hij is de hoorder van het gebed, Hij gaat ons voor door de tijden tot aan de grote DAG van zijn komst in heerlijkheid.

De tweede lezing van aanstaande zondag is uit de eerste brief aan de Tessalonicenzen, uit het vijfde hoofdstuk. De christenen in die Griekse stad leefden vol verwachting en de apostel Paulus gaat daarin met ze mee. Met begrip voor de angsten van de mensen, de onzekerheid en de schuldgevoelens.

Maar het is niet Gods bedoeling met ons dat wij veroordeeld worden, maar dat wij gered worden door onze Heer Jezus Christus. Hij is voor ons gestorven opdat wij, of wij nu op aarde zijn of gestorven zijn, samen met hem zullen leven.

Dus, zegt Paulus, troost elkaar en wees elkaar tot voorbeeld, zoals u trouwens al doet. Ik vraag jullie dringend deze brief voor te lezen aan alle broeders en zusters. En de genade van onze Heer Jezus Christus zij met u.

Zo gaan ook wij, mensen van nu, de Advent tegemoet.

Dag Roland, alle goeds!

.